*3Ö T W E E D E c l a s s e
®S®SSSSS®S®SSS®S®8®S®SSS® IT 5SSSSS8S5SSSSSSSSSSSSSSSSSS® 1'
De ffie l- kruipende, helder- en rood-geele hairige R ups
met witte vlakken, benevens haare verandering
tot in een Vl in d e r .
5- I
T*».x. T ' V Eieren, waar uit onze tegenwoordige Rupfen haar oorfprong neemen,
'7 ïen tP y l ‘ f , aanzien der koleure en gedaante, by de allerfynfte kleine Paer!
S' J S l l verge|yken, en in de 7 É Fig. onzer Tab. afgebeeld. Men heeft veel
moeite om dezelven te vinden, doordien ze zeer laag, in de Heggen en aan
# 2 * 6 Z1Uen' Dj Vllnders leë ê en ze in ’t einde van July, 80&f in ’t begin
l u i f e l ’ en ^fr deZG Maand n0g verlooPen i s » komen de jonge Rupfen
ai te voorfchyn. Deze nu zyn met de voorgaanden eenerlei noodlot onder
worpen; dat ze naamlyk insgelyks , een korten tyd na haare geboorte, nog
als kleine en tedere Schepzeltjes, haare weide moeten verhaten, en een half
jaar onder de Sneeuw zonder voedzel doorbrengen. Wanneer ze uit de Eieren
eerftpn 1 1 1 1 1 va" .wegen haare kleinheid naauwlyks te kennen. Doch na de
en l l T “/ ’ die vroegtydig v o lg t, worden ze terftond wat kennelyker ;
f t , , g M i vervelhng zyn ze reets ten deele rood-, ten deele g e e l hak
e- I. n g , en hebben alsdan de gedaante en grootte, gelyk hier in de 1 <*= Fig ver.
kenndeTkhdv ; 3 Ë ° P v,erl? reiden z7 zi=h meer en meer van elkander, ta zoe-
ken elkbyzoncler zoclämgeenephats, alwaar ze voor de koude en onge-
makken, die de naderende Winter haar dreigt, beveiligd konnen zyn De
virKWf11/ we,kenomtre'u dien tyd afvallen , moeten haar meeftal tot zulk een
y f ,b' y f dienen. Z y verbergen zich onder dat afgevallen loof, tuflchen eenige
bladeren, die ze door een weinig Spmzel te zamen hechten; en op deze wvze
bouwen ze zich eene Woonmg, die wel in korten tyd der verrottinge onder
worpen is maar ondertuflchen echter zo lang duu/t, tot dat ze dezdve niet
meer noodig hebben. Zommige van haar befpaaren die moeite, kruipende in
de reeten en gaten der oude Stammen, welken haar den zelfden dienft doen •
en , op dat ze van andere Infe&en niet in haare ruft geftoord mogen worden’
fpinnen zy den ingang van haare legerftede toe; waar door ze zichtegllyk be’
§. 2 .
tp w “ eer S I Heggen o f Heiningen, in *t Voorjaar, weder beginnen uit
te botten, en de warmte der Zonneftraalen tot in ’t verblyf dezer Rupfen door
dringt worden ze daar door als op nieuw leevendig ^gemaakt; ze trekken
a aa^ rw de; en’ da,ar Zenog P S S voo rV g an tfch ’ afgemat en
reets half dood fcheenen, geraaken ze eensklaps in de levendigfte beweeging
De