Tab. I. echter vindt meh ’er ook éenige van deze Claffe ,d 'i e , hoewel fpaafzaam ,■ tnét
bairtjes voorzien zyn. Ook is hét höofd'niét hartvóïnirg, maar doorgaans
rond, e n , ten aanzien van ’t ly f , klein. Het L y f is wat dik, gelyk in de i <fê
Fig. i. Fig. dezer Tab. te zien is; de'lengte bedraagt op haar hoogft drie vierde van
een duim, alhoewel ze niet alle zo'groot‘worden, inzonderheid "het Mannetje
niet, dat door alle Veranderingen kleiner is. Voorts heeft ze het gewoonlyk
‘ getal Pootên, naamlyk 3 paar lpitze Vóorpooten, 4 paar ftompe Buikpooten j
en een paar diergelyke achter aan den Nafchuiver; en dus in alles 16; (taande
in eden dezelfde orde, als by andere Rupfen van de eerde Claffe. Degrond-
o f hoofdverwè is een fchoön Dof-groen, waar op andere koleuren fraai afftee-
ken; de ronde Kop is in ’t midden wat helderer ,en heeft een rond. zwart vlakje
, dat van wederzyde omringd is met een zwarter ftreepje, ’t welk in ’t midden
van den kop fpits te zamen loopt; daar op volgt weder aan beide zyden
een kleiner vlakje, achter het welke, aan ’t uiterfte einde van den kop, nog
een geboogen ftreepje té zien is. De hals zynde reets Wat dikker dan t höofd,
heeft kort by hetzelve, en by het lid, een fmal zwart randje, Waar in van
boven een paar Oranje- geele en ronde vlakjes ftaan. Over het midden van
den hals loopt overdwars een breede Fluweel - zwarte ftreep als een band, op
welken, van onderen aan ieder zyde, ook Oranje-geele vlakjes ftaan. De
hals en de eerfte ring worden van elkander gefcheiden door een fmallen zwar*
ten ftreep, die onder aan den buik te niet loopt. En de geheete Rups is , by
alle ringen en leden, op die wyze getekend; wordende overal een bandvormi-
ge Fluweel - zwarte ftreep, met Oranje - geele vlakken, op den groenen grond,
gezien; waar by men echter aan te merken heeft, dat deze vlakken niet in
een gelyk getal op de zwarte ftreepen ftaan. Want onder aan den hals ziet
men ’er op iedjer zyde maar één, aan den eerden ring twee, en aan alle anderen
drie; doch de Nafchüivèr hééft boven op maar twee kleine vlakjes, daar eéni-
ge zwarte puntjes en dwarsftreepjés omheen ftaan. Voorts is de Zwarte dwars»
ftreep tuffchen ieder der beide ondérfte vlakjes, uitgenomen de twee voorden,
iets afwykende, en loopt een weinig fchuins, benedenwaarts , haar het hoofd
toe. Ook ziet men onder ieder benedenfte of laatfte Oranje - geele vlakje, aaft
den
. gladde huid dezer Rupfe te verklaaren , dan hy gedaan heeft. Want deze foort is maar alleen',
wanneer ze volwaffen is, met géén Doornachtige punten voorzien,, zo als de Rupfen 'vati de
' eerfte Claffe der Dag-Vlinders; nademaal ik 'ze voor haare twee laatfte Vervellihgen niet
geheel glad, maar met kleine Doornachtige punten bézet gevonden hebbe; die ze echter al*
lengskens, naar maate dat ze grootèr worden, weder afleggen of verliezen, door de twee laatfte
Vervellingen, zo dat ze alsdan eene geheel.gladde huid krygen. Deze ondervinding nu kan
tot een bewys dienen, dat men niet altoos"om een enkel Kenteken, welk eene Rups met anderen
uit eene andere Glaffe gemeen heeft, een Infefl daarom onder eene andere Gaffe be-
. hóéve té brengen’; maar in zulke gevallen beft doet, mét de geheele Verandering af te wachten.
Want die eene nog o.nvolwaffen Venkel-Rups om de Doornen , die:ze aanvangkelyk
heeft, onder de eerfte Gaffe der Dag - Vlinders wilde plaatzen, zou zich zeer vergiften; de-
Wyl ze niet alleen de Doornen verheft , maar ook in een Dag - Vlinder der Tweede Claffe
. verandert, • - . - .. . . , _ . i . K l e em a nH.
den bulk, nog een langwerpig zwart ftreepje. En eindelyk zyn de zes Voor- Tab. L
pooten met zwarte Ipitzen voorzien, maar alle anderen met twee over elkander
ftaande vlakken getekend.
§• 5-
Intuflchen kan ik hier niet ftilzwygend voorby gaan, dat de koleuren by de-
' ze foort van Rupfen merkelyk verfchillen. Want men vindt ’er eenige , waar
aan ’t groene meer in ’t blaauwe valt, en wederom andere, die ’er geelachtiger
groen uitzien. Desgelyks zyn ook de vlakken aan de eene rooder,en aan
de andere geeler. Ja zelfs de zwarte dwarsftreepen worden nu breeder , dan
ftnaller bevonden; al het welke echter, als ligt te vermoeden is , geen hoofd-
zaaklyk onderfcheid maakt.
§. 6.
Nog befpeurt men aan deze Rups eene byzondere Eigenfchap , die ik aan
geene anderen van deze Claffe ontdekt hebbe. Dezelve heeft naamlyk voor
aan den hals tegen over het midden van ’ t hoofd, alwaar de twee naby elkander
ftaande Oranje-geele vlakjes gezien worden, een paar Hoornen* van die
zelfde koleur, die omtrent zo lang zyn als twee leden; en welke de Rups,
even als eene Slak haare hoornen, uitfteeken en intrekken kan- Om ’er een
duidelyk begrip van te geeven, heb ik het hoofd alleen , met de uitgeftrekte
hoornen, in de tweede Fig. afgebeeld. Waarfchynlyk is deze foort van Rup- Fig. *.
fen alleenlyk met dit paar hoornen voorzien, op dat ze haare vyanden , de
groote en kleine Wefpen, Muggen enz. daar mede afweeren konnen; dit is
des te eerder te denken, om dat ze dezelven niet uitfteeken, voor dat ze door
iets aangeroerd worden; maar zo dra zulks gebeurt, heffen zy het hoofd om
hoog, en toonen haare hoornen, met welken zy de vyanden zoeken aan te
grypen, of ten minften te verfchrikken en weg te jaagen. Dit doen inzonderheid
de jonge Rupfen, als welke haare hoornen veelvuldiger , en langer, zelfs
by de minfte aanraaking, uitfteeken. By deze pooging, om de vyanden af te
weeren, geeft deze Rups ook een onaangenamen en den Infeóten ongewoonen
reuk van zich; waar door z e , op gelyke w yze , de vyanden zoekt te verdry-
ven , en zich voor befchadiging te bewaaren.
§• 7*
Eindelyk moet ik nog van deze Rups aanmerken, dat z e , gelyk alle de
diklyvigen in ’tgemeen, tamelyk lui z y , en zich noch in ’t kruipen, noch in ’t
vree»
• Dit paar Hoornen ftaat eigentlyk voor op dén eerftèn ring,' dje op den hals volgt, en niet
aan den zeer engen en korten hals. De Rups laat uit deze Hoornen menigmaal zeer'onverwacht
een druppel waterachtig vocht vallen; dat ik voor de oorzaak van den altoos daar op
volgenden en walglyken reuk houde. K beemann.