Ta». . die geheel wit is, tot in het /taartpunt toe loopt; waar tegen de onderjie, die wat
VIII. geelachtig is , by den laatfien Ring ophoudt; doch kort daar na komt ze by de‘
plaats, waar door de Rups haare vuiligheid uitwerpt, weder donker - geel te voorfchyn,
welke dan daar mede ah bezoomd isihet benedenjle gedeelte van 't Jtaartpunt is biaauw,
en ’t bovenfie Oker -geel. Op beide de zyden ziet men donker • geele en hyna roode
Luchtgaten: de zes Voorpooten zyn ook donker -geel, de acht Buikpooten daarentegen
groen; die ieder met een zwart flipje vercierd, en van onderen met donker-geele hai-
Tig.1. ren begroeid zyn. De grootte der Rupje en haare overige gedaante is in de i fte Fig..
duidelyk te zien.
Wyders (laat nog van deze Rups aan te merken, dat de beide achterfte en
dikfle Pooten, o f Nafchuivers, ook groen zyn; en dat haar gang, gelyk die
der meefte Rupfen dezer Ga ffe, niet zeer fnel zal weezen. De befchryving,
die Mejuffr. Merian van deze Rups geeft, is met de voorgaande eenigzinsver-
fchillende: wantin het bovengemelde Tweede Deel van haar Werk op Tab.
XXIX*. zegt z y : „D it gewas [ te weeten de geele Walftroo, J ver (trekt tot
„ voedzel van een fchoone Rups, welker köleur is groen, hebbende over ’t
„ ly f veel witte verheevene flipjes, langs beide zyden een witte ftreep; achter
„ op een half witte en blaauwe hoorn, voor zes klaauwtjes in de midden acht,
„ en achter noch twee vleefchkoleurde voetjes” .
! §. 3. Met den wasdom dezer Rupfen gaat hetredelyk fpoedig voortr nademaal zy
zelden meer dan drie of vier we eken in haare Rupfe - gedaante heven. Den tyd haa-
rer veranderinge geeven zy te kennen door een gejladig heen en weder kruipen , waar
mede zy wel ten gantfcben dag bezig zyn: Eenigen derzelven maaken, zonder ieps
anders, maar een grif fpinzel over zich heen, waar na zy inkrimpen en Poppen
worden; waar tegen andere, geduurende haar geftadig rond kruipen , dermaate van
kpleur verwijfden, dat ze zich-zelfs niet meer gelyken. De Buik, de Pooten, het
Hoorntje, de Spiegelpunten en de kleine witte verbeven flippen, verliezen wel Jlecbts
iets van hunne Jchoonbeid , maar de overige deelen meer; de Kop wordt donker-
graauw, de grondverwe graauw - rood, en de flreepen op zyde nog wat lichter
Tig. 1. graauw-rood, gelyk de a de Fig. aantoont.
Overmits alle andere Rupfen dezer Claiïê meer dan een Maand noodig hebben
ter bereikinge van haaren volkomen wasdom; zo twyffel ik zeer, of ook
deze Rups niet meer dan drie weeken daar toe behoeve. Maar dat dezelve ,
wanneer de tyd haarer veranderinge nadert, eene andere koleur verkrygt, geloove
* Nederduitfche Uitgave der Eunpifcbe InfeStin PI. LXXIX.
loove ik zo veel te gereeder; dewyl Mejuffr. Merian ook zegt, „ ik heb ze ge- T a*.
,, voed tot in ’t midden van Juli, wanneer ze vervelden wierden ze vleefch-Vtil.
„ koleur”. Ook hebbe ik een diergelyk verval van koleuren reets te vooren ,
by de Befchryving der groene, blaauwftaanige Linden Rups §. 8. Tab. II. Fig.
3. dezer Clafle, opgemerkt. Doch zo Mejuffr. Merian deze Rups tot in July
behouden heeft, moet ze ook noodwendig eer,, dan in §. 1. gezegd wordt, uit
het Ei gekomen zyn..
R. 4. Ten tyde der veranderinge kruipt deze Rups niet onder de aarde, maar ze
maakt onder eenige te zamen getrokken bladeren een grof fpinzel, waar in zy zich
voorts verbergt. Voor ’t overige moet ze van de Meekrab niet alleen heven; dewyl
de Vlinder reets lang voor dat de Meekrab in ons gewefl gekweekt wicrd, bekend ds
geweefb,
Dewyl de Vlinder dezer Ruplè ook hier in Duitfchland. in ons geweft gevonden
wordt, daar, voor zo veel ik weet, geen Meekrab groeit, ben ik mede
van gevoelen, dat de Rups ook van andere gewaden leeft,
§.5. De gefieltenis en gedaante der Poppe, die, op de bovengemelde wyze veranderd,
binnen 4 of 5 dagen uit de Rups voortkomt, kan genoegzaam.in de 3 de en. 4 de Fig, PSP 3-
gezien worden.
W y zullen, volgens gewoonte, deze Pop wat naauwkeuriger befchouwen.
Aanvangkelyk is deze Pop byna geheel witachtig Oker-geel, inzonderheid op
de Vleugelfcheeden (zie de 3 de Fig. ) ; gelyk ik aan de my toegezonden Pop-Fig. j.
pen befpeurd hebbe. Haar geheele ly f is eerder breed dan rond, en van achteren
heeft ze een wel ftevig doch kort Staartpuntje. Voor aan ’t hoofd ziet
men eene Helmvormige en feherp toeloopende rondigheid. De fcherpte is met
eene zwarte linie vercierd, waar mede ook dè Vleugelfeheeden omzoomd zyn.
Het verheven rondje, waar onder het oog des toekomenden Vlinders weder-
zyds verborgen z it , is met eene zwarte linie midden door getoogen; en de
Spiegelpunten zyn ook aan ieder zyde van ’t achterlyf zeer duidelyk te zien ,
hoewel ze niet meer rood, maar graauw zyn. Voor ’t overige is deze Pop
zeer gevoelig, dewyl ze op de minfte aanraaking terflond het achterlyf heen
en weder flingert, het welk MejufFr. Merian ook aangemerkt heeft. Hoe langer
deze Pop by my lag, hoe ze bruiner wierd,tot dat ze eindelyk eene zwartbruine
koleur verkreeg , gelyk ze in de 4 de Fig. te zien is.. Na dat ik nu deze Fig. 4.
Pop vier weeken lang bewaard had, vertoonde zich eindèlyk de my reets be-
Y 3 _ kende