T ab. VI. menigte te vinden; invóege dat zelfs de oogpunten zodanig een glans heb-
ben; gelykende naar ’t fynfte goud. Ondertuflchen is het getal dezer gouden
vlakjes o f flippen niet aan alle deze Poppen evengelyk; want men vindt ’er
die meer, en die minder goudvlakjes hebben. Nopens de algemeene eigen-
.fchappen der Poppen dezer ClafFe zal ik geen noodelooze herhaaling doen maar
my in dit geval op de voorige bladen beroepen. Ik fpoede my veeleer ter be-
ichouwinge en befchryvinge van onzen fchoonen Vlinder, welke uit diergely-
lyke Poppen, na verloop van 14 dagen, van de verandering afgerekendf ge-
booren wordt. 6
$• 7-
tig. 6.
Van de geboorte tot aan den dood dezes Vogels valt ’er niet anders voor
dan t gene ik van de voorigen dezer Clafle reets gemeld hebbe. Vermits nu
boven dien de plaats ter befchryvinge zyner koleuren en cieraaden wat klein
zal worden, ga ik des te meer alle die dingen , welken den Leezer uit de voorige
verhandelingen reets bekend moeten zyn, voorby. Doch zo min als een
Menfch, men ftelle hem de bekwaamfte Miniatuur- Schilder der Waereld in
ftaat zou z yn , om den glans en fchittering der verwen, in de afbeelding van
dezen Vlinder, zo naauwkeurig te fchetzen, dat ze met de Natuur volkomen
overeen kwamen, al zo min, ja nog minder ftel ik my voor bekwaam te zyn
om alle de verwonderenswaardige deelen der fchoonheid in dit Schepzel met
de Pen uit te drukken. Ondertuflchen heb ik , des niet tegenftaande, niets
aan mynen vlyt en opmerkzaamheid, om de Natuur, zo veel als mogelyk
was, na te bootzen, laaten ontbreeken; en ik zal ook, zo omtrent de regel-
maatigheid, als ten opzichte van de goede orde en duidelykheid, al myn vermogen
zamenfpannen.
i^n 6^ Erg. onzer Tab. wordt de Vlinder vertoond met uitgebreide Vleu-
gelen. W y zullen zyne grondverwe zo lang zwart noemen , tót dat we zo
gelukkig zyn een woord, waar mede zy duidelyker uitgedrukt kan worden te
vinden. Ieder boven - vleugel bezit de volgende cieraaden. Van den voorften
rand a f tot omtrent aan den achterften hoek loopt ’er een breede hoog Meenie-
roode, en wederzyds onregelmaatig uitgefchulpte ftreep dwars door, welkebv
zommige dezer Vogels in ’t midden volkomen in tweën verdeeld is. Uit de
zen ftreep, by den voorften rand des Vleugels , komt een fmal krom ftreepie
donker-rood vankoleur; en dit ftrekt zich naar het lid toe u it , tot omtrent
m c midden der breette des Vleugels. Gelykerwys nu de Vleugel, door den
gemelden Meenie-rooden dwarsftreep, in twee deelen verdeeld wordt zo
zyn ook deze beide deelen in grondverwe zeer verfcheiden; doordien dezelve
naar den kant van t lid bruin-zwart is , en naar den buitenrand uit het zwar-
tó m t aMker-bteuw6 valt. In dezen zwart - blaauwen grond ziet men in
t midden aan den voorften rand, eene groote witte vlak, en achter deze nog
4 3 5 kleinere van ongelyke gedaante. Kort aan den cierelyk uitgefchulpten
buiten-rand zyn eenige bleek • blaauwe filckel vormige vlakken. De uitfchul-
ping van alle vier de Vleugels is rondsom met een witten boord voorzien. Op
de
d e Achter-vleugels wordt men, naaft aan den witten boord, een diergelyke T ab. VI.
eenigzins bleeker Meenie-roode breede ftreep, als in ’t midden der Voorvleugels
, gewaar; doch met dit onderfcheid, dat deze regelmaatig uitgefchulpt,
en alle zyne fpitzen zwart getekend zyn. In dezen ftreep zit tuflchen ieder
paar aderen een vierkant vlakje, zo dat ’er in alles 4 op ieder Achter-vleugel
zyn. De hoek van den binnen - rand is met eene langwerpige bleek - blaauwe,
en zwart omzoomde vlak vercierd, die door het zwarte dwarsftreepje in twee
deelen gefcheiden wordt. Het gantfche ly f, zo als ook het hoofd, is op de
boven zyde met zwarte hairen bedekt.
Nu zullen wy overgaan ter belchouwinge der onderfte zyde van de Vleugels,
welke ons in de 7Je Fig. vertoond wordt. Om daar in ieder vlakje, linie en Mg. 7.
cieraaden, die men met de oogen in de afbeelding kan zien, byzonder op te
noemen; hun getal, grootte en gedaante uit te drukken; de verfcheiden koleuren
derzelven duidelyk te befchryven; daar toe zou ik byna een geheel blad
noodig hebben, en evenwel den Leezer niet anders dan duiftere en verwarde
begrippen konnen mededeelen, indien hy de afbeelding daar by niet te hulp
name. Derhalve zal ik alleen het voornaamfte en merkwaardigfte daar van
melden,. en ’t overige op het gezicht laaten aankomen. Dien het verdrietig
valt, diergelyke hard luidende woorden en uitdrukkingen te leezen, welken ik
zomwylen dikwyls achter elkander gedwongen ben te gebruiken, die heeft de
vryheid zodanige plaatzen, die niet naar zynen fmaak zyn , over te liaan: waar
tegen hy, die by de verhandeling eener vermaakelyke ftoffe niet zo nauwkeurig
op den aangenaamen klank der woorden gefteld is , myn aangewende geduld
en moeite dankbaar zal erkennen. Ik maak dan hier mede een begin.
De achterfte Vleugel is die, welke met de meefte cièraaden pronkt. In den
buiten-rand, die met eene witte gefchulpte linie omboord is , ftaan zo veele
donker - bruine vlakjes, als deze rand hoeken o f punten heeft. Langs dezen
witten boord loopt eene geele linie, waar aan een breede ftreep grenft, van
eene bleeke Roozen-roode koleur; in welken eenige driekantige bruine, en ,
tuflchen deze, blaauwachtig • graauwe vlakken te zien zyn. Eene blaauwe ingetande
breede linie, met zwart - bruine tedere gekromde ftreepjes, met een
geel boordzel vercierd, fcheidt denroozen-koleurigen ftreep, van een even zo
breeden helder-bruinen ftreep; en deze wordt wederom, door eene tuflchen
door getoogen geele getande linie, van den overigen donker - bruinen grond des
Vleugels gefcheiden. Doch gelyk aan deze eerftgemelde linie de tanden o f
punten uitwaarts naar den rand toe ftaan , zo zyn daarentegen de daar op
volgende liniën binnenwaarts naar het lid geboogen; terwyl de bruine tuflchen
ruimte met eene rei groenachtig-blaauwe flippen voorzien is. Aan den rand,
ftootende aan den boven - Vleugel, ziet men eene groote oker-geele vlak , en
niet verre van daar, naar het lid toe, eene kleiner van gelyke verwe. De ge-
heele overige grond des Vleugels is helder-bruin, en met veele donker - bruine,