der N A C H T - V L ï N Ö E R S. T a b . IV. 15*
§. 9 . Tab. IV.
De 6 ',e Hg. toont ons de geftalte des Vlinders als hy ftil zit. Hy legt niet, ftg- 6.
gelyk andere Nacht - Vlinders, zyne Vleugels op het ly f , maar houdt ze een
weinig meer uitgebreid, derwyze, dat men zyne Pooten, en een gedeelte van
het Onderlyf, dat roozen-rood is, tezienkryge. De Bovenfchenkels der 6
Pooten zyn insgelyks roodachtig , maar de overige Leden wit. De Kóp van
'dezen Vlinder is vry groot. Hy heeft een paar groote, groene, blinkende
Oogen; roode Baardlpitzen, en witte knodsachtige Sprieten , welke laatften
by het Mannetje en Wyfje even eens zyn. De Eieren , die door deze Vlinders
gelegd worden, zyn groen van koieur, langwerpig - rond van gedaante,
en tamelyk groot; gelyk in de 7 de Fig. gezien kan worden. Men noemd z e Fig. 7.
onder de Liefhebbers de Elepbant.
De kleiner Spiegel-Rups, zonder Staart, benevens
baare verandering tot in een \ linder.
§. 1.
Deze Rups, die met de voorgaande veel overeenkomft heeft, .wordt ook in Tab.V.
het zelfde Jaargetyde, naamlyk in July en Auguft-us, gevonden. Doch
men vindt haar niet aan de bladeren van den Wynftok, en nog minder aan de
Wederik; dewyl zy zich gemeenlyk alleen in de Weiden aan het Gras ophoudt.
Wat moeite ik ook aangewend hebbe, om haare Spyze te ontdekken, ben ik
tot dezer uure ( dit fchryvende) ’er nog onkundig in gebleeven. Indien de
ondervinding my niet geleerd had, dat alle Rupfen, eenige dagen voor haare
verandering in Poppen , zich geheel van fpyze onthouden, en haar ly f weder zuiveren,
zou deze tegenwoordige foort van Rupfen my byna hebben doen denken
, dat ’er Dieren z yn , die van de enkele lucht konnen leeven. Want dewyl
ik onder de veelerleie Kruiden, die in de Weiden onder elkander groeien,
juift niet raaden kon, welke foort dit gedacht der Rupfen tot fpyze gebruikte;
zo plukte ik altoos, wanneer ik zodanig eene Rups vond, een gedeelte van allerhande
Kruiden, die ik in o f omtrent de plaats van haar verblyf zag ;ik Relde
haar, t’huis gekomen zynde, by deze verzamelde Kruiden, om te zien, welke
van dezelven zy verkiezen en ’t lieffte nuttigen zouden ? Maar geen van allen
had de beleefdheid om iets van myn Traktement te nuttigen; weshalve ik
met den aanvang bezorgd was, dat ze zich zouden dood hongeren. Maar dewyl
ze allen, (zo veel als ik ’er van tyd tot tyd t’huis bragt,) binnen weinig
dagen in Poppen veranderden, verwonderde ik my naderhand in ’t geheel niet,’
dat ze geen fpyze meer hadden willen gebruiken; fchoon het my te voorenten
iiiterfle vreemd voorkwame, zo lang ik my niet kon verbeelden', dat ze zona-
by den tyd haarer veranderinge waren. De oorzaak derhalve, dat ik het rechte
voedzel van het tegenwoordig geflacht der Rupfen niet hebbe konnen ont