N A C II T -V L I N D E R S. 1 Tal. 1. 225
béwaffen; waar tegen aan deze eerden nooit hairen te zien zyn. By de Vlin- Tab.
ders dezer Claffe zyn het L y f , de Vleugels, de Sprieten en de Zuiger van ee-
ne geheel andere gedaante, dan by de overigen, welk ondericheid in ’t vervolg
duidelyk zal blyken. Deze zyn ook de gezwindften in ’t vliegen , en
zelfs in . de manier van vliegen van de overigen onderfcheiden.
§• 3-
De Rups, die wy thans ter befchouwinge genomen hebben, onthoudt zicfr
meerendeels op de Wilgeboomen-, als mede op de Slee - drinken, doch zelden
op de Ooftboomen , en geneert zich met de bladeren dezer gewaden V
Door welk middel-of langs hoedanigen weg zy daar aan komt, is ligt na te gaan;
dewyl naamlyk het Wyfje van den Vlinder van dit gedacht de Eieren aan gemelde
Gewaden legt. Dit wordt door de ondervinding beveiligd; vermits
men aan de onderfte zyde der bladeren hier en daar enkele, fchoone, ovaalronde
, gladde en helder groen koleurige blinkende Eieren gehecht vindt, waar
uit ter hunner tyd kleine Rupsjes voortkomen; die men terllond kennen kan ,
vermids ze den Ouden in gedaante en koleur meerendeels gelyk zyn. Schoon
nu deze Eiertjes doorgaans in de Maand Juny o f July, wanneer wy gemeen-
lyk de grootfte Zomerhitte hebben, gelegd worden; hebben ze echter byna
eene Maand noodig eer ze ry p , en de jongen bekwaam z yn , om uit te komen.-
De verdere groei dezer Diertjes is niet veel fpoediger; want zy geraaken zelden
voor den aanvang van den Herflt tot den vollen wasdom. De meeflen en
grootflen dezer Rupfen Zyn dan omtrent 3 duim lang; en zo-dik als eensMans
kleine Vinger ( zie de x fte Fig. ). Doch dewyl ieder voornaam deel eene by-fi^. 1
zondere befchouwing verdient, zal ik met den Kop een begin maaken. Deze
is, gelyk de Rups in ’t algemeen, niet onaanzienlyk, langwerpig rond, docht
van boven wat fmaller toeloopende en ingekorven. Aangaande de koleur van
den Kop, dezelve is meer blaauw dan groen te noemen. Van vooren loopen
over denzelyen, naar beneden toe, twee kromme, verheven, en geele liniën,
naait welken, na buiten, ter zyden veele kleine verheven witte pukkeltjes in'
den blaauwen grond liaan; doeh binnen deze liniën is de huid glad, en in ’t
midden, naar den mond toe, door eene effen inkerving verdeeld. De.-vy£
eerlte Ringen van ’t ly f zyn zo dik niet, als de volgende tot op den laatRen
na. De grondverwe der gantfche huid is helder-groen , waar in men echter
veele fchoone tekeningen belpeurt, die ter wederzyde van ’t ly f eveneens zyn»
Yoor eerlt loopt ’er een witte ftr-eep in de lengte van het hoofd af, over den
hals,
* bladeren van Linde- en zogenaamde zwarte Popelboomen dienen deze Coort van Rnp-
| Ten ook ten verblyf en voedzel. Doch gelyk de eene met eene fchooner groene koleur-
pronkt, dan de andere, zo zyn ’er pók, die, behalve veele fchoone geele fchuinfe ftree-
pen, nog met verfcheiden roode vlakken vercierd zyn. De Heer Röfil heeft, in het Derde
- Deel van dit Werk, eene zodanig- fchóon getekende Rups, op Tab. XXXVIII. Fig. 4. *t"-
gebeeld. . .. . . XiEBUiiNït. i