Tab.XV. fchynlyk kan uitgeeven, zal het beft zyn, dat ik den Leezer, die zich aan deze
Omftandigheden iets gelegen mogt laaten leggen, met de hoop myner toekomende
ondervindinge vertroofte; nademaal ik befloöten hebbe , van deze en
gene Eigenfchappen, die my van reets befchreeven Iniedlen naderhand bekend
worden, in ’t vervolg een bericht te geeven.
§-■ 5-
Thans houde ik my alleen aan zodanige dingeh, Waar van ik ten vollen verzekerd
ben, en die ik den Leezer voor ’t oog kan afbeelden. De lertgte der
Rupfe in de i fte Fig. afgemaaid, beloopt 3 duim; en met deze lengte komen
alle haare leden in eene gefchikte orde overeen. Van den Kop af to t : over de
'Pin, op den rugftaande, neemt de dikte van ’t ly f van lid tot lid meer en
meer to e ; en dus, van de Pin tot aan den flaartklep, wederom allengskens af.
De Kop is niet zeer groot; van achteren aan den hals rond; en van vooren benedenwaarts
gantfch vlak; even als of het voorgedeelte, ’t welk anders by de
meefte Rupfen verheven en boogswyze, gelyk by deze het achterdeel, fchynt
te weezen, plat gefleepen öf afgefchaaafd ware. Van boven is hy in de gedaante
van een hart verdeeld; en de gantfche rand der helder- bruine voorvlakte is
met eene fmalle zwarte linie omgeeven. De beide onder aan den bek ftaande
vreetpunten zyn insgelyks zwart. Aan het achterfle van den Kop ziet men
eenige korte en tedere hairtjes, van welken ’er op alle de Ringen des lyfs.hier
en daar, eenige bosjeswyze gezien wórden. De meefte, inzonderheid de mid-
-delfte Ringen, hebben overdwars eenige rimpels of vouwen, welke in ’t kruipen
van de Rups uit- en weder in elkander gefchooven worden. Ook zyn de
leden, fchoon niet zeer diep ingekorven, echter duidelyk te zien en te' tellen.
De koleur is , gelyk ik boven bereits gezegd hebbe, doorgaande graauwachtig-
bruin, o f aan eene verdroogde aarde gelyk.
De eigenlyke Hoofd - Kentekens en cieraaden dezer Rupfe beftaan in de volgende
drie ftukken: vooreerft ftaat op den achtften Ring, van den Kop afgerekend,
eene korte, van boven fcherp afgekapte, en ronde Tap of Pin, wief
gladde boven-vlakte roodachtig Oker-geel, en met een teder zwart boordsel
omgéevenis; hebbende voor ’t overige de gemeene grondverwe van ’t lyf.
Ten anderen is ’er op den derden Ring na de Pin, o f den elfden van den Kop
a f, eene fchuins achterwaarts ftaande breede verhevenheid; op wier fcherpen
boven-rand twee kleine bruin-geele knopjes te zien zyn. Ten derden ontdekt
men aan ieder zyde van de dikfte Ringen een. iets verheven bruinachtig puntje.
Van onderen naar den buik is de koleur een weinig helderer; en in dezen
heidener ftreep zyn ter wederzyde de zogenaamde Spiegelpun'ten, waar mede
alle Rupfen bedeeld zyn, duidelyk te onderkennen. Nochtans 'zyn ’er aan d eze
Rups, gelyk aan meer anderen, twee leden, waar aan de gemelde Spiegelpun
2 SS
punten niet gevonden worden, naamlyk de hals en de eerft daar op volgende Tab XV
Ring. De drie paar fpnze Voor- en de vier paar ftompe Buikpooten zyn geel- * *
achtig - bruin, maar de twee laatften, o f de Nafchuivers, welke de Rups in ’t
zitten achterwaarts recht uit fteekt, zyn van koleur als het lyf. Beneden de
Spiegelpunten is de Buik, naar de lengte, met veele korte heldere hairtiesbe-
gfo eid, en daar door als met franjé geborduurd; dat in ’t afzetten niet wefna
te bootzen is. Voor zo veel ik deze Rups, in de Doos, waar in ik ze bewaarde
, nog voor haare verandering hebbe zien kruipen , moet haar gang vry langp
a 11 en traag weezen ; hoewel hier niet uit te befluiten z y , dat ze voorheen
hebbeneld’ enn0g0p de Welde zynde, altoos zo bedachtelyk gekroopenzou
§ • 7.
, ° P den derden dag, na dat ik de Rups t’huis gebragt had, begon zy eenige
der bladeren waar van ik haar verfcheiden foorten gegeeven, maar daar zv
mets van had willen eeten, met een draad uit haarenbek te zamen te trekken want
uit ik met veel genoegen befloot, dat zy nu veranderen , en ik uit mynê
fchoone Rups de verwachte Pop verkrygen zou. Het Spinzel, dat de Rups
tuflchen de^zamengevoegde bladeren vervaardigde , was een der fraaiften en
regelmaatigften. Het was , gelyk in de 2 de Fig. te zien is , ongeveer van groot- hg. 2.
te en gedaante als een Duiven - Ei. Het was wel niet zonderling dik, maar dit
met tegenftaande echter tamelykftyf. Den derden dag, na dat het Spinzel
vaardig was, befpeurde ik , door het zelve eens te voelen, dat de daar in z it tende
Rups de gedaante eener Poppe reets had aangenomen. Zo menigmaal
als ik maar het buitenfle van dit blader - huisje aanraakte, maakte de Pop on-
der haar Spinzel een fterk geruifch; waar door ik de eerftemaal den gantfchen
toeftel bykans van fchrik had laaten vallen, 6
§- 8.
Na dat ik dit Spinzel eenige dagen lang van buiten befchouwd had, en van
t leven en de gezondheid der Poppe, daar in gehuisveft, door de beweeging,
verzekerd was, liet de nieuwsgierigheid my niet langer ruften , om ookdebin-
nenfte gefteltems te ontdekken: Derhalve opende ik het Spinzel met de groot-
^deVF 0rZ1C^tlg^eid i en ,za§ daar °P de wonder fchoone Pop, zo als ze in de
3 ^ •on tw o rp en is; die in koleur bezwaarlyk haars gelyke hebben zal. Zy m .
as over t geheel dof- blaauw, als o f ze met diergelyk eene verfftoffe be-
ftrooid ware; weshalve ik ze by niets nader vergelyken kan, dan by een Pruim
Of kleine Quetfe daar de blaauwachtige douw o f ftof niet afgewifcht is. In de
leden van t Achterlyf alleen was deze blaauwe koleur, door de beweeging
iets afgewreeven zo dat ’er een blinkende bruine grond doorheen fcheene. ie-
der Lid o f Ringheeft ter wederzyde ook de voorensgemelde Spiegelpunten.
Voor tcfterige komt deze Pop, ten aanzien der gedaante, met de meeftePop-
overeen; Z y i s > voornaamlyk aan ’t Voorlyf, r L
L I delyk