I2Ö E l R S T E CIL A'.S’ S TS
S-*«. [. hals, tot op den derden ring; hier op volgen 7 fchuinsloopende diergelyké
witte ftreepen; welken van onderen op naar achteren gemogen zyny-en op
den mg byna aan die van de andere zyde raaken. . Ieder dezer zydeftreepen
gaat over 2 Ringen . behalve de laatfte en achterfte , dié ’er drie beflaat, en
'opwaarts tot in den hoort! o f ftaart loopt. Tuflchen en benevens deze witte
ftreepen is de huid met ontelbaare verheven witte puntjes, ordenlyk in dwars-
liniën ftaande, vercierd; welke verheven puntjes o f bultjes yeroorzaaken, dat
de Rups in het aantallen eveneens is als het konftig toebereide en zogenaamde
Chagryn - Leder. Hier by dient men ook aan te merken, dat ’er zelfs in
de witte zyde - ftreepen zodanige witte puntjes ftaan; doch welken, zo min ak
die in den groenen grond voorkomen, in het afzetten na te bootzen zyn. Het
meergemelde hoorntje op het achterfte lid, is van dezelfde, koleur als het
hoofd, en insgelyks met witte puntjes voorzien. Opdat uk niets overflaa, ?t
gene iets tot de fchoonheid dezer Rapfe toebrengt, ftaan my nog in acht te
neemen, de ovaal - ronde of geele, en met een teder zwart randje bezöomde
bulten, die ook wel de luchtgaten genoemd worden; van deze Haat ’er op ie-
der Ring, den tweeden en derden van ’t hoofd af uitgenomen, één op zyde.
Zo wel deze, als de overige Rupfen, die tot deze Claffe-behooren, hebben het
gewoonlyk getal Pooten, dat men doorgaans aan denneefte Rupfen ziet. Aan
elk der drie voorfte Ringen zit een paar geelachtige fpitze Pooten; de twee
volgende ruften op geen pooten, maar de vier Buik-ringen worden op zoveel
paar ftompe pooten gedraagen.- Deze zyn groen , ook met zodanige witte
puntjes als het lyf befprenkeld, en van onderen met een fmal bruin randje
voorzien. Het achterfte paar, o f de zogenaamde Nafchuiver , is zeer dik en
ftomp, groen van koleur, en ook wit geftippeld. Boven deze is de opening,
waar door de Rups zich van haare vuiligheid ontlaft, en die kort voor de verandering
bruin gezoomd is.
§• 4*
De volwaflen Rups, ten opzichte haarer gedaante en koleur, dusomftandig
hefehreeven hebbende, diene ik nog het een en ’t ander van haare natuurlyké
Eigenfchappen te melden; ten welke einde ik weder tot haare geboorte te rug
zal keeren. Ik hebbe hier boven reets gezegd, dat de jonge eerft uitgekomeft
Rupsjes in de meefte ftukken , de grootte uitgenomen, de volwaflen _in alles ge-
lyk zyn. Nochtans is ’er eenig onderfcheid aan të bêfpeuren, hier iii beftaah-
de; dat de Kop van boven zo fmal niet toeloopt, maar ronder is ; én dat hét
meergemelde Hoorntje, in vergelyking van. hét ly f , zeer lang, en nog niet
blaauw, maar groen is als het lyf. Ik hebbe nog geene foorten van Rupfen,
onder deze Clafle behoorende, gevonden, welke draaden fpom , om daar door
in ’t kruipen veiliger voort te komen, gelyk'andere gewoohlyk doen, waar vat!
’er onder de Dag-Vlinders reets eenige befchreeven zyn. Daarentegen hebbe
ik waargenomen, dat z.e, evenals de anderen, vervellen; een dag te vóoren
beginnen te yaften, en niet weder e.eten voor dat de oude huid afgelegd is. In
’t kruipen zyn z e , gelyk alle dikke Rupfen, zeer behoedzaam. Wanneer men
B t t N A C H T '- V L I NT>TC R S. - Tab. I 127
zodanig eene Rups aanraakt, fteekfzy het voorlyf, met een' ter'zyden ge-TA*.ï.
-draaid hoofd.,' om hoog; ziet,' in eene vreesachtige gedaante , een tydlang
rondsom zich; en niets meer befpeurende, dat haar naakende is , daalt zy weder
op de Voorpooten neder, en vervolgt haaren weg. Tegen de vervolging
of aanranding van andere Infeélen, verdedigt zy zich, naar haar beft vermogen,
door hét heen'en weder.Haan van ’t hoofd ; dewyl ze mét geen ander
.Schrik: geweer, tegen haare vyanden gewapend is.
§• 5-
Het naderen van den tyd haarer veranderinge wordt men hier aan gewaar,
dat ze zich van de boomen o f ftruiken naar beneden begeeft. De aarde
bereikt hebbende., kruipt ze onder de heggen o f ftruiken; wroet in den grond,
daar dezelve wat vochtig is , zo goed ak ze kan; maakt eene verwulfde holligheid,
doch zonder eenig fpinzel , en komt zomtyds eenS uit dit hol te voor-
fchyn, maar kruipt ’er wel haaft weder in, ■ Na dus een tydlang bezig geweeffi
-te zyn, wordt ze eindelyk vermoeid, kruipt te zamen, en blyft 5 ä 6 dagen
ftilletjes in haar hol liggen. Geduurende dien tyd verandert haare fchoonegroe-
ne koleur allengskens in ’t geelachtig - bruin; de huid beril open, ftrookt,doar
de veelvuldige beweeging, geheel,af, err men.ziet, in plaats van de Rups,ee-
ne Pop, gelyk de 2 a? Fig. vertoont. Het verwulfzel , welk de Rups in de aar- F>g- %
de gemaakt heeft, is haar niet alleen van dienft , door te beletten dat de aarde
haar niet drukke, maar'ook door haar zó veel ruimte te geeven, dat z e , gé-
duurende; de verandering, en vooral'by het afftrooken der huid, eene vrye
beweeging hebbe. Deze Rups is', eer ze zich dus begraaven heeft, zo min
als andere-, voor de liften der Sluipwespen bevryd; doch ik zal my hier meds
niet verder ophouden; zo omdat ik reets hier en daar in de voorige bladen
van deze Infeéten gefproken hebbe, als ook om dat ik ’er vervolgens in ’t by-
zonder van handelen zal.
§- <5.
Be Poppen der Nacht-Vlinders zyn in ’t algemeen anders van' gedaante-,
dan die van ’t geflacht der Dag-Vlinders. Ook komt haar de naam van Pop
.veel natiiurlyker to e , dan den anderen, om dat ze niet ongelyk zyn aan een» - t
'Kind in de Luiè'ren gewonden. Van de tegenwoordige foort zyn de meeften
omtrent i - t duim läng-, en in ’t midden ongeveer zo dik als de Rups te voo-
ren geweeft is. Wat aangaat derzelver koleur, het voorfte gedeelte is blin-
kend;zwart, en het achterfte donker- bruin. Aanvangkelyk zyn ze*zeer week,
buigzaam en helder bruin; maar hoe langer zê liggên,- hoe ze harder, ftyver
en dowkerer worden. Men kan zodanig eene Pop , ter-onderfcheidenlyke be-
fchoüwinge, gevoeglykin twee Hoofddeelen vèrdeelen, te weeten in het voorfte.
en achterfte deel. ; Aan het eerfte,- waar in ook het voorfte des lyfs van
denr Vlinder verborgen ligt, kan men de plaats van ’t Hoofd , die dér. Sprie-
ien, Pooten, Vleugels e n v a n d e n Rug-bemerken. Het achterftebeftaatmee-
“ ien-r