C l a s s is I I F apiuonüm N octuknoruta
u i j v < ,
•B llftL l,; > !
i l i l i l
1 1 1 1 1
f i h i
WIJ
T a h lF
jf. y.^JZó/èl Jècit.cl e \ j
der N A C H T - V L I N D E R S , Tak III. 205
lerhande beproefde middelen tegen de fchadelyke Rupfen en andere Infeflen, Tab. iir.
01 verlcheiden Uitvindingen , om de fchade, die daar door veroorzaakt wordt,
te verhoeden, te weeten , die leeze in de Infeften • Theologie van den Heer Fr.
Chr. LcJJer, het vyfde Hoofdfluk in het Tweede Boek van het Tweede Deel
alwaar hy des aangaande een breeder bericht kan vinden.
, j8| fehoone, groote, groene Rups, met ronde, verheven',
raode en geele knopjes, benevens haare verandering
tot in een V linder.
§. 1 .
Ts er aan eenigerleie fborten van Rupfen veelerleie verandering in koleur en Tab. vt.
X cieraaden waar teneemen, het zal ongetwyffeld aan deze zyn, welke wy en V.
ons tegenwoordig ter befchouwinge voorgelteld hebben. Dit heeft my ook aanleiding
gegeeven, om van de Rups alleen 5 onderfcheiden Figuuren te ontwerpen;
op dat ik dus de voornoemde veranderingen ten allerduidelykfte zoude
konnen aantoonen en uitdrukken. Vermits nu uit dien hoofde eene enkele
Plaat niet toereikende was, om alles te bevatten, wat ’er noodzaaklyk op af-
gebeeld moeft worden; zo ben ik genoodzaakt geweeft, ’er nog eene by te
voegen, en gevolglyk twee Tab", met één Infeft te vervullen.
§• 2.
Deze zo dikwerf veranderende Rupfen neemen haaren oorlprong uit kleine,
ronde en groenachtige Eieren; die in de Maand May, door de Vlinders, zeer
digt by elkander aan de Struiken en Boomen gelegd worden; en waar uit binnen
14 dagen de jongen te voorfchyn komen. Het zelfde gewas, waar aan
men de Eieren vindt, dient ook naderhand den Rupfen ter woonplaatfe, en
verfchaft haar het noodig voeder, ’t Is wel waar, dat ik deze foort van Rupfen
alleen op Sleen - itruiken, Wilge- Pruime- en Kerffeboomen hebbe aangetroffen
;
nen dood ook omtrent zyne innerlyke deelen en-leden onderzocht hebbe; veelligt had men
denzelven ook inwendig zo aan een Mannelyken als Vrouwelyken Vlinder tevensgelyk be-
vonden. Dus zou men daar door gewis alle tegenfpreekers der Tweegeflachten den mond
geitopt nebben. Zy die niet gelpoven willen , dat het mogelyk z y , dat ’er Tweeflachtigen
in de Natuur gevonden worden, maar in tegendeel beweeren, dat alle Schepzels, welken
men voor Tweeflachtige gehouden heeft, alleenlyk maar een deel te groot of te klein gehad
hebben , dat hun het uiterlyk aanzien van een Tweeflachtigen gegeeven heeft, of
flechts misgeboorten geweeft zyn, zouden daar door tot een ander gevoelen gebragt en
overtuigd geworden zyn, dat ’er weezenJyk Manwyven (Hermapbroditen) in de Natuur zyn
konnen* * Kleemann.
C c 3
o