ÏOO T WE E D E C L A S S E
Ï ab. VI. van Steen-en Prulmeboomen. O f het nu, behalve d eze , nog andere gewas*
fen eet, is my onbekend; ik hebbe dezelven altoos met de opgeleide gevoerd,
en ze ook op geene andere gewaffen gevonden. Ze zyn van ’t midden der
Lente tot aan 't begin des Zomers té vindèn ; maar men moet zomtyds veëe
vergeeffche gangen doen, eer men ’er eene gewaar wordt, en ’t ontdekken van
dezelve meer a an 't geluk, dan aan de vlyt en moeite toèfchryven. W an t,
behalve dat deze Rupfen, wegens haare kleinte en groene koleur, als ook om
dat ze meerendeels'aan de onderRe zyde der bladeren zitten, reets half onzichtbaar
zyn; zo verblindt haare wondèrlyke gedaante ons nog daarenboven,
in diervoege dat men ligt bedroogen konne worden, en het Rupsje voor een
bultje of uitwas van ’t blad aanzien. UB
Het kruipen dezer Rupfè is niet gezwinder dan dat van eene kleine Slak. Als
de tyd haarer veranderinge gebooren is , blyven ze ftil zitten op de plaats daar
ze zich bevinden, het zy aan een blad o f tak; en maaken zich, volgens de gewoonte
der Rupfen dezer Claffe, daar aan vaft, door tedere draaden om ’t
ly f, als ook met het achterfle Kd; zich dus buiten gevaar Rellende, van door
het geweld van den Wind afgeworpen te worden. De tyd der veranderinge
naderende , verandert de groene koleur der huid in eene roodachtige, die hoé
langer hoe donkerer wordt; tot dat eindelyk de balg geheel afRrookt, en de
Tig. 3. P op , in de a de Fig. afgebeeld, die reets haare volkomen gedaante daar onder
had aangenomen, eensklaps te voorfchyn komt.
§• 4-
Deze Pop heeft geen hoeken o f punten , en is byna geheel glad. Het ach-
lerRe deel derzelve is nog iets dikker dan het voorfle, doch ze zyn beiden aan
het einde rond en Romp. Schoon deze Pop nu geheel eenkoleurig fchynt te
weezen, ziet men echter aan dezelve eenige helderer en donkerer Rreepen.De
grondverwe is eigentlyk roodachtig - bruin ; doch over den rug loopt, in de
• lengte, een iets helderer fmalle Rreep ; en aan beide de zyden ziet men nog
verfcheiden diergelyke korte fchuinfche Rreepen.
; §• 5-
Na dat deze foort van Poppen 14 dagen ongeRoord en onbelchadigd op haare
verblyfplaats gezeten heeft, komt ’er de Vlinder, welke geduurende dien
tyd tot zyne volkomenheid geraakt i s , uit te voorfchyn , en wel op dezelfde
wyze, als ik meermaals gezegd hebbe. By zeer warm Zomerweer duurt het
zelfs nog zo lang niet; men ziet den Vlinder dan reets den twaalfden dag na
de Verandering, het Poppevlies doorbooren. Ik heb de tweeërteie natuurlyke
gedaante dezes Vlinders in de 3 de en 4 de Fig. voor ’t oog gebragt, die wy nu
wat naauwkeuriger zullen befchouwen. De grondverwe der vier Vleugelen is
op
»En D A G V L I N D E R S . Tab. VI. 101
op de bovenzyde, als inde 3 d* Fig. te zien is , donker Olyf koleurig - bruin. Tab. VL
De Voor- Vleugels zyn in ’t geheel niet, en de Achter-Vleugels daarentegen 3-
te Rerker uitgefchulpt; doch beide zyn ze aan den buitenRen rand met een
wit boordzel omzoomd; welk aan de Achter - Vleugels rondsom tot aan het ly f
loopt, en dus ook een gedeelte van den buitenRen rand uitmaakt. Dit witte
boordzel heeft binnenwaarts eene fmalle zwarte vulling. De twee grootRe uit-
Reekzels der Achter - Vleugelen zyn Oranje-geel gevuld; en in ieder Voor- .
Vleugel ziet men eene groote vlak van die zelfde koleur. Het geheele boven-
ly f, zo verre het hier zichtbaar is , heeft dezelfde donker Olyf-bruine grondverwe
als de Vleugels. In den Kop zitten zwarte Oogen, die met een fmal-
len, blinkenden, witten kring omgeeven zyn.
§. 6.
Betreffende nu de onderzyde der Vleugelen , inde 4 de Fig. afgebeeld, de- Hg. 4.
zelve is zeer fraai getekend. De grond is bleek ■ geel. Het witte boordzel met
de daar langs loopende linie vertoont zich hier, even als öp de onderzyde.
NaaR deze linie ziet men in ieder Vlêugel een Oranje - geelen dwarsflreep, die
zo lang is als de buitenRe rand des Vleugels. Kort daar aan vertoont zich
eenfmalle bleek• graauwe Rreep; dan volgt ’e r, na eene iets breèder tuffchen-
ruimte, eene byna driehoekige Oranje - geele vlak, welke eerR met eene zwarte
linie, en dan met een wit boordzel omzoomd is. Gelyk nu deze vlak in
den Achter-Vleugel byna eens zo groot is als in den voorRen, zo is dezelve
daar ook breeder bezoomd, echter omringt dit witte boordzel de geheele vlak
niet, maar loopt van den eenen hoek der vlak, naar beneden , tot aan den
achterflen rand; en dus is ook de gemelde vlak kort aan den Voor-Vleugel in
’t geheel niet bezoomd- Niet verre van de vlak in den Voor-Vleugel ziet
men nog eene andere, insgelyks driekantig, maar die de helft kleiner, zwart
is , en een fmal wit boordzel heeft. Men heeft hier nog aan te merken, dat ’er
onder deze Vlinders ook eenige zyn , die zonder Oranje-geele vlakken op de bo-
venzyde der Voor-Vleugels ter waereld komen: doch op de onderzyde der
Vleugelen hebbe ik hier omtrent geene de minfle verandering o f afwyking van
de tekening befpeurt.
§ • 7.
Het L y f , in de tegenwoordige Figuur zichtbaar, is aan de onderzyde helder-
graauw, welke koleur ook de 6 Pooten hebben; zynde dit getal ’t voornaamRe
Kenteken der Vlinders dezer Claflè. Aan ’t Hoofd ziet men alle de deelen, en
derzelver gedaante, gelyk ze by alle Dag-Vlinders gezamentlyk gevonden worden.
Deze Vlinders trekken, even als de anderen, hun voedzel uit de Bloemen
, door middel van hun Zuiger, die tuffchen de baardfpitzen zamen gerold
en verborgen zit. En als beiderlei geflucht zich een tydlang gevoed heeft, en
de Wyfjes, na ’t paaren, hunne Eieren gelegd hebben, volgt ’er de dood al
Ipoedig op.
N 3 Het