Tab. IX. Oranje - geel. De buitenfte rand is w it, en omringd met twee gedingerde uit-
gefchulpte zwarte liniè'n, welker halve maansvormige tuffchenrufmten aan den
voorften Vleugel geel, en aan den Achter-Vleugel fchoon hemelblaauw gevuld
zyn. Hier op volgen in den Oranje - geelen grond een paar reien zwarte
vlakjes overdwars flaande. Van het midden tot aan het lid des Vleugels is de
grond zwart, doch door ongeregelde 'heen en weder loopende, fmalle, helder-
geele liniën in eenige velden afgedeeld. Naar den voorften rand der Voorvleugelen
verfmelt de Oranje - geele grondverwe in het bleek- geele. Betreffen'.
Fig 6. de nu deonderzyde der Vleugelen, in de ó^.Fig. vertoond, zo beftaat alles’
wat ik daar van zeggen wil, hierin; dat de vlakken, ftreepen en liniè'n van dezen
Vlinder menigvuldigeren nog verwarder door elkander geflingerd zyn
dan by den eerften Vlinder. Het voornaamfte Kenteken beftaat, myns oordeels
, in de Violet - roozen verwige vlakken, waar van men ’er in ieder Vleu-
gel, naar den buitenrand to e , ééne ziet, waar tegen in den voorffen Vleugel
de breede witte ftreep ontbreekt, die in den anderen Vlinder gezien wordt
Voor ’t overige laat ik een iegelyk de vryheid, om nog meer Kentekens op te
zoeken, als hem deze niet genoeg zyn.
De Eenzaame geel- en graauwe Doorn-Rups, op Lis- -
telen aazende, benevens haare verandering
«■ tot in een Vlinder.
§- i.
Tab.X. n p o e n ik eens in den Zomer op de groote, breedbladige Diftel, by de Kruid-
J- kundigen, Carduuspalu/lris, procerus, Jive tricubitalis genoemd, naar een
klein Infect zocht, welk zich doorgaans daar op onthoudt, vond ik by geval een
Diftel blad, dat met wit fpinzel overwogen, en eenigzins zamen gerold was.
Dewyl ik dit nu niet anders dan voor een Infedlen -verblyf kon houden, opende
ik hetzelve, en vond ’er de Rups in , die ik op de X Tab. afgebeeld heb-
b e , en die ik te vooren nooit gezien had, Schoon nu deze Rups, wanneer ik
ze vónd, nog tamelyk klein was, en ik bygevolg niet weeten kónde wat ’er
uit worden zou, vermoedde ik echter, dat ze geene der gemeenfte foorten
zyn moeft, dewyl het de eerfte Doorn-Rups was, die ik op Diftelen gevonden
had. Doch na dat ik dezelve t’huis eenige dagen met diergelyke Diftel-
bladeren gevoerd had, en zy voor de laatftemaal verveld was, wierd ik volkomen
verzekerd, dat dezefoort my nog nooit bekend was geweeft;ik'verwachtte
derhalven derzelver verandering met groot verlangen. Ondertuffchen , nu
haar verblyf en voedzel weetende, poogde ik ’er meer van te krygen ,; op' dat
ik , als het my miffchien met de eerfte miffen mocht, wederom anderen in
de plaats hadde. Het gelukte my ook, dat ik ’e r , na een ieverig zoeken, meer
ver-
C l A S S I S i P A m j Q N Ü M . U l ü R d V Q R U M .
TeLX
Jt '- y.'JLöfèl Jèciï ét exc: