V O Ö R B E R I C I I T f o T d e E erstje G l a s s e
§'■ 7-
Alle deze gemelde omftandigheden hebben te wèeg gebragt, dat ik met
myne Hiftorie der Infeéten niet zo fp'oedig hebbe konnen voortvaaren, als
eenige myner Leezers wel fcheenen te wenfchen. Ik hebbe reets een geruis
e n tyd te vooren, eer ik een begin maakte met deze uitgave* niet alleen
jde Inleften zelfs verzameld, maar ook, al het gene ik; omtrent dezelve^
waarnam, opgeheld: want ik was niet gezind pens anders Werk te .volgen,
noch,ook de Berichten, door anderen uitgegeeven, enkel na te fchryven.
Wanneer ik nu oordeelde genoegzaamen voorraad vergaderd te hebben, om
de Liefhebbers een tyd lang te konnen onderhouden, en tevens myne Verzameling
te vermeerderen, maakte ik een begin, met eenige bladen in ’t
licht te geeven. Myn Werk wierd beter pntyangen daivik my- voorgelteld
had, en men moedigde my niet alleen hier door, maar ook mondlyk en
ichriftlyk, aan, om vlytig daar mede voort te vaaren. Doch vermits myf
ne Verzameling dies tyds nog maar beflond in Infeéfeu, die niet tot ééne*
jnaar tot verfcheiden Claflen behoorden, en ik van.zommigen een gering ,
;en van anderen een tamelyk getal b e za t, kon ik de begeerte der Liefhebberen
zo fpoedig niet voldoen , als ik wel wenfchte; gelyk een ieder, .die
alle;de voorgemelde zwaarigheden nadenkt, genoegzaam kan bezeffeiK
i 8«
D it nagaande ziet men ook gereedlyk, wat de reden van die uitffelling.it
geweeft. Want als ik my naar den wenfch der haaftigen had willen voegen,
zou ik nooit een, voor zo verre my mogelyk was , volmaakt Werk
te voorfchyn gebragt hebben. De een begeerde niet anders dan Rupfen
te hebben; de tweede had liever de Vlinders; een derde begeerde t? westen
, o f ik geen befchryving van de Mey-Revers konde geeven ; een
yiefde verlangde naar de Goude-Torren ; een vyfde naar de Neushoorn-
Kever enz. Wederom anderen zeiden, dat, als ik zo voortging, ik nooit
ten einde zou konnen komen , of myne Claffen fluiten ; té meer * alk ik
nog van de Muggen wilde handelen, daar Legioenen van zyn. Maar' ik
kan hier op antwoorden: dat het getal der Inlèéten , om derzelver groo-
te menigte , nooit bepaald kan worden ; weshalve ik befpocting verdiende
, als ik be llo o t, alle die genen, welken alleen hier te Lande ge-
•vonden worden, te-befchryven : doch ik pooge het flèchts' zo verre'te
krengen, dat ik van ieder Claflp een genoegzaam getal aantoone,, en
dan ter rechter rtyd-fluite. Dewyl ik intuflchen de dwaaling, al§ o f de
Iifleéten uk de verrotting ontilonden, ook trachte uit den weg te Luimen,
eri ik het tegendeel daar van reets aan de gropten getoond hebbe, zal ik
niet nalaaten,omtrent de kleinen het zelfde te doen; en ten dien einde al
het gene my van de Muggen bekend is , den geëerden Leezeren op zynen
tyd medé te deelén» Op dat echter myne Schriften ten deZen aanzièn niet
verdrietig worden, zal ik ze niet by legioenen, maar in zodanig een getal
befchryven, als tot myn-oogmerk voldoende is*.
ua neer lujei neett dit vooraericht gerchreeven in ’ t jaar 1744; wanneer hy zyn Werk Bladswyz®
Jn t licht gaf, en nu eens een Plaat van deze dan van gene Clafle, nu uit het eerfle, dan uit het
tweede of derde Deel met de Uefchryving afleverde; waar in hydan reden moeit geeven . waarom
hy dus of .zo handelde: doch dewyl wynu de Deelen Compleet hebben, in'zó verre dat, het geen
, door den dood van den Heer Rafel daar aan ontbrak,. door den Heer Kleemann vervuld is • konnen
i wy eenige weinige perioden van dien aart* dia de. Infeften eigenlyk niet maken, in de Vertaaiinz
meerendeels voorby.gaan, of merkelyk opkorten, gelyk in dezen gefchied is. *
K lzbmanX,
Q i Nacht