Tab? zo lang mede, toe dat ze werkelyk in Poppen veranderden. Op een anderert
XIV. tyd ontdekte ik op eene Weide, in ’t gras, een paar diergelyke Vlinders, ge-
Fig. 5. lyk in dé 5 de en 6 de Fig. dezer Tab. afgebeeld zyn, die aan elkander valt za-
en 6. ten. Vermits deze Vogels my nu voor de eerftemaal 'onder ’t oog kwamen,
was ik begeerig te zien, of h et, naar alle vermoeden, door deze vermenging
bevruchte Wyfje, vruchtbaare Eieren zou leggen; en o f ik dus uit de Eieren
die foort van Rupfen erlangen zoude, waar uit de eerft gevonden Vlinders
voortgekomen waren? Beide viel het naarmyn wenfeh u it.' De Wyfjes - Vlinder
begon, na weinig dagen, de Eieren te leggen in de D o o s ,’waar in ik ze
naar huis gedraagen had. Deze Eieren,waar van ik een tamelyk aantal kreeg,
waren rond, groen van koleur, en hadden ieder van boven in ’t midden eene
Fig. 7. kleine indrukking of een groefje, zo als ik dezelven in de 7 dc Fig. ontworpen
hebbe. Alle deze tieren waren op een klein plaatsje kort aan elkander gez
e t, en bleeven omtrent 14 dagen zo liggen. Ondertuflchen hadden de belde
Vlinders den volgenden d ag , na dat de Eieren gelegd waren, het leven ver*
looren. Ik ben niet vreemd van te denken, dat deze arme gevangenen het
zelve nog wat langer zouden genooten hebben, als ik hun ter rechter tyd de
vryheid gegeeven had; want, behalve dat ze niets tot voedzel vonden , in hunnen
naauwen kerker, alwaar ik hun ook de gewoonlyke ipyze niet verzorgen
kon, dewyl die der meeile Nacht-Vlinders my onbekend is; zo hadden zy
zich daar en boven, door het geftadig fladderen, onder de vergeeffche poo-
gingen van uit hunne gevangenis te vliegen, dermaate afgemat, dat ze alle
hunne krachten gefpild en hun cieraad verlooren hadden. Schoon zy zich den gant-
fchen dag flille hielden, geraakten ze echter, met het begin der Avondiche-
meringe, weder in beweeging; en zulks duurde tot aan den helderen morgen.
§• 3-
Ik hebbe deze omilandigheid aangehaald, op dat men daar uit afmoeten kon-
ne, hoedanig de Natuur ook den kleinften Schepzelen een tyd van ruft en èen
tyd van werkzaamheid beftemd heeft; welken zy zeer naauwkeurig waarnee-
men, ichoon hunne overige omilandigheden toevalliger wyze veranderd zyn.
Want al fluit men Vlinders, van natuure gefchikt om alleen des nachts te vliegen,
in het allerdonkerfte verblyf o p, waar in geen verwifleling van licht en
duifternis befpeurd kan worden, weeten deze Diertjes nochtans den aanvang
en ’t einde van Dag en Nacht zo wel en zo goed, als o f ze onder den vryen
Hemel leeven. Doch wat verder aanbelangt den aart en w yze , hoe het daar
mede toega, o f in ’t algemeen de gefteldheid van alle de verfcheiden-middelen,
welke de allerwyfte Schepper verkooren heeft, ter-onderhoudinge van een zo
noodzaaklyk oogmerk, als de aan zekere tyden gebonden Ruft en Beweeging
der onvernuftige Schepzelen is; dit zyn zaaken, waar omtrent w y, door gis-
fingen, onze gedachten wel konnen oeffenen; maar bezwaarlyk zullen wy ooit
tot een duidelyk inzicht daar van geraaken. Het is genoeg, dat ieder natuur-
lyke Eigenfehap, die wy aan de geringfte. Schepzelen beipeuren , ons eene
nieunieuwe
aanleiding verleent ter erkentenifle en verheerlykinge der Godlyke Ei- tas.
genfehappen; en hier door wordt reets het Hoofdoogmerk, dat God, in op -XIVV
zicht tot ons Menfchen, by de Schepping en Onderhouding van ontelbaare
ioorten van Infecten, gehad heeft 9 genoegzaam voldaan.
s- 4. .
Na dat nu de tyd gebooren was, dat de jonge Rupsjes uit de Eieren, welke
ik van de voorgemelde Vlinders verkreegen, en met alle mogelyke zorge bewaard
hadde, te voorfchyn kwamen, zag ik, dat ze van dezelfde'foort waren,
als die ik op de Wolie- Wilgen gevonden had. Ik befteedde veel moeite, om
deze Rupsjes , door vlytige voering en oppaffing, in ’t leven te behouden, en
bragt ze ook wezenlyk tor de verandering. Z y vervelden, gelyk andere Rup-
fen, verfcheiden maaien, en bleeven altoos, van t begin haares levens tot aan
de verandering in Poppen, hairig. Na de eerile vervelling kreegen ze geele
ftreepen door den zwart - graauwen grond van de huid; dieechter na de tweede
vervelling eerft recht fchoon en kennelyk wierden, gelyk ’er eene in de 1 r‘c Fig. 1,
Fig. onzer Tab. te zien is. By eenigen van dezelven was de grondverwe g e e l;
en daar in waren alleen etlyke langwerpige zwarte vlakken waar te neemen ;
byna-op die wyze, gelyk aan de Rups , die in de 3 de /i,«. vertoond wordt. F i 3*
Wanneer nu de derde vervelling gefehied is , en de Rupfen haare volkomen
grootte, d,ie de lengte van ongeveer 2 \ duim beloopt, bereikt hebben, ver-
fpreiden ze zich van elkander; daar voorheen, en .tot op dezen tyd to e , het
gantlche broedzel gewoonlyk by een blyft. De 2 de Fig. vertoont ons eene f,y. a,
volwaftene, en zelfs eene der grootften van deze foort, welke wy nu wat
naauwkeuriger befchouwen zullen.
5- 5-
De Kop der tegenwoordige Rupfe is tamelyk groot; deszèlfs koleur is blinkend
zwart, en op de voorfte vlakte ftaat een geele Winkelhaak, wiensfpitze
punt tot aan den hals reikt, en den zwarten grond van boven in twee gelyke
deelen fcheidt. Van onderen, tuflehen de beide punten van den Winkelhaak,
is de Bek met de beide fchaaren of vreetpunten, die insgelyks zwart van koleur
zyn. • Deze gemelde geele Winkelhaak is reets aan de kleinfte Rupsjes te zien,
en uus een zekér Kenteken van deze fbort. De Ringen van ’t ly f zyn zeer ver-
heven, en bygevolg alle de leden gereedlyk te onderfcheiden. By deze Rups'
(te;weeten van de 2 ƒ ''/ £ .) is de grondverwe der huid zwart; maar met zo
veele, in de lengte en overdwars getoogen, geele liniè’n en ftreepen getekend,
dat de zwarte grond der vierkante vlakken, tuffehen de geele ftreepen, flechts
de vulling fchyne te weezen. De geele koleur der Rupfe is tweeërlei: want
alle de flreepen naar de lengte, gelyk ook die, welken in de diepte van ieder
Kd overdwars rondloöpen, zyn gantfeh bleek, o f zwavel - geel; maar de bree-
«e ftreepen-, op-hetyerhevenfte deel van-ieder Ring ftaande,zyn genoegzaam
H g üesl- ^ stuk. K k 6 Oran