Tab. II. die aan de voorzyde zwart, en van achteren geelachtig - rood is. De overige
grondverwe van dezen Ring is insgelyks zwart, en met zodanige geele flippen,
als de hals, befprenkeld. Van hier af tot achter aan den flaartklep js de bree-
de rug donker-bruin - graauw*; maar op den laatflen ring flaat wederom een
zodanige hair-borflel, als op den eerften, die echter niet zo dik, en geheel
zwart is. Van de eerfte hairige kuif tot de laatfle loopt er ter wederzyde van
den rug eene rei kleiner, afgeflompte hairige kuifjes; inyoege, dat ’er op ieder
Ring drie te tellen zyn. Alle deze kuifjes of borfteltjes zyn van buiten op
zyde fmal geel geboord, zo dat dit geel boordzel, van de voorfte hairige kuif
a f tot achter om de flaartklep loopende, eene gekronkelde linie gelyke. De
grondverwe van ’t ly f is op de zyde wat zwarter dan op den ru g , waarin echter
verfcheiden fchoone cieraaden te zien zyn. Uit ieder Ring komen beneden
op zyde 4 o f 5 Vederpunten te voorfchyn, die langwerpig en wit z yn , en ee-
nigzins achterwaarts neder geboogen hangen., Zy beflaan, gelykde tweegroo-
ter borflels, uit digt byeen gevoegde hairen, en maaken eene rei van den Kop
a f tot aan de Nafchuivers uit. Tuflchen deze en de reets gemelde geele linie,
die ’er boven heen loopt, ziet men in den donkeren grond veele geele puntjes
in de volgende orde. Tuflchen den Hals en den naaflen Ring flaat ’er een
paar van de grootflen onder elkander; daar op volgt eene gantfche rei kleiner
van den eerften tot den laatflen Ring even onder de linie. Beneden deze ziet
men aan de 5 eerfle Ringen nog eene andere rei grooter en kleiner geele vlakje
s , die ten deele langwerpig, enten deele rond zyn. Voorts is de gantfche
Rups overal met tedere zwart-bruine hairtjes, die echter niet digtby elkander
ftaan, begroeid; en dezelve fchynt, overdwars gezien zynde, van wegen de
menigvuldige borfleltjes en cieraaden , eerder vierkant dan rond te weezen.
D eP o o ten , die hun gewoonlyk getal en gedaante hebben, zyn gezamentlyk
ros - bruin van koleur.
§. 4.
Deze Rups heeft de gewoonlyke Eigenfchap der meefte hairige Rupfen, te
weeten, dat ze zich terflond, op de minfte aanraaking, te zamen rolt; en,
het zy ze nedervalle o f niet, zy blyft altoos een tydlang dus in een gerold
liggen. Wanneer ze van het Gras, dat haare gewoone fpyze is , genoeg ge-
geeten heeft, kruipt ze zo fpoedig, als haare luiheid eenigzins toelaat, aan
den Stam, die naaft by haar is, en blyft beneden aan denzelven zitten; tot dat
de honger haar weder op nieuw naar de voorige weide dryft.
> Vermits ’er onder deze Rupfen ook eenige zyn, die in den donker bruin - graauwen rug,
van den eerften tot over den laatften Ring, met eene rei geele flippen voorzien zyn,waar
van de Heer RSfel geen gewag maakt, zo maake ik zulks hier mede bekend 5 op dat iemand
niet denke, dat de afbeelding gebrekkelyk zy , ais hy eene Rups vinde, die met deze ver-
fchilt. Kleemann.
$• 5- tab.h,
M i d? tyd Jm r e r verantJeringe nadert, houdt zy zich onder aan de Hegge
_„ -[.tU VÊjr ° r8en 5 zuivert zich van haare vuiligheid; en maakt een lang-
werpig, geelachtig-wit - graauw Spinzel over zich heen; het welk dan ookge-
meenlyk om laag onder eene hegge, aan een flam o f dikken tak vaftgemaakt,
on W f r r l ' f f daante 1S’ a,s 1 ’er f n ln de 3 de Fg. afgebeeid hebbe. Hier in % • J-
nu heeft de Rups geene te ruime plaats; want zy wordt, geduurende de weinige
dagen d'e ze nog onveranderd blyft, wel iets korter, maar ook een goed
deel dikker, dan ze te vooren gewéeft is. Wanneer dan eindelyk de Pophaa-
re volkomen geflalte onder de Rupfen-huid verkreegen heeft, berft deze aan
ftukken, flrookt a f, en blyft zo lang by de Poppe in het fpinzel liggen, tot
dat de Vlinder te voorfchyn kome. 66
§• 6.
Doch hoewel deze ingefponnen Poppen dus verzekerd zyn voor alle ongemakken
des weers, en voor de aanvallen der Sluipwespen, .loopen dezelven
echter nog dikwyls levensgevaar. Want daar is eene foort van Roof-Kevers
voor welke geene Pop noch boven noch onder de aarde , zo wel verbor!
gen kan zyn, dat zy die niet vinden en vermeefleren zouden. Onder deze
Kevers is de zogenaamde Rupfen - Jaager een der grootflen en ergflen • die
fchoon groen en goud - blinkende van koleur i s , maar een walgelyken flank van
zich geeft, en zo wel de Rupfen zelfs, als de Poppen ombrengt. De vollediker
plaatfe vollerT" Zal’ benevens ZJ™ A f beelding, ter behoorly-
§• 7-
Deze Pop op zich-zelve, en buiten haar fpinzel befchouwd, ziet ’er zwartbruinen
glanzig uit, gelyk de H Fig. vertoont. Ik hebbe hier, tot een Kg- 4.
voorbeeld van aftekening, eene der grootflen genomen, welke 1 4 duim lang
was, en waar uit een Wyfjes - Vlinder voortgekomen is. Z y ligt in de tegen
woordige Figuur op den rug. Men kan zo wel in het Voor- als Achterlvf rlets
alle Ledemaaten des toekomenden Vlinders, hoewel nog onvolmaakt, door
het Poppevlies heen zien. Op ieder der 8 Ringen van ’t Achterlyf is een zwart
puntje, hoe veel er ook te vooren aan de Rups waren; die, gelyk bekend is
Spiegelpunten genoemd worden, maar by de hairige Rupfen zo niet in ’t oog
vallen. Van achteren heeft deze Pop geen flaartpunt, maar ze loopt rond
to e , waar door ze van veele anderen duidelyk onderfcheiden kan worden.
§ . 8.
Naar maate het weer warm of koel i s , blyft de Pop een Maand o f ook lan-
Ser 'SS611»voor dat de Vlinder ter waereld komt. Dit gefchiedt evenwel door-
B b 2 gaans