DER N A C H T - V L I N D E R S. Tab. VIII. 171
om haare Plaat daar mede te verderen, afgebeeld heeft, dan wel om dat ’er Ta*.
het bygevoegde Infedl; gewoonlyk op aaft. Ik ben ook eindelyk, door de goed- Vilf.
heid van een waarden Begunftjger myner Verzamelinge in Bremen, in myn
vermoeden, dat deze Rups van verfcheiden Kruiden leeft, verfterkt; nade-
maal die Heer my niet alleen deze Rups in tweeè’rleie koleur, en redelyk wel
gefchilderd, maar ook te gelyk etlyke frifche en nog leevende Poppen, mitsgaders
den Vlinder, toegezonden heeft: Zo dat ik niet meer behoefde te twyf-
felen, of ik had nu de Rups, waar uit de my reets bekende Vlinder voortkomt.
Hier was nog eene Befchryving bygevoegd, die i k , benevens myne
Aanmerkingen, den genegen Leezer zal mededeelen.
1. Deze Rups, op de nevensgaande Tab. afgebeeld, onthoudt zich op de zogenaamde
Meekrab (Rubia Tinftorum). Hoedanig het Ei gefield zy, kan ik niet zeggen,
alzo my hetzelve nooit onder ’t oog gekomen is; en de kleinjle Rups, die ik gezien
hèbhe, reets een halven duim groot was. Ondertujfchen fihynt dit zeker, dat ze inde
Maand July, of in 't begin van Auguftus uit het Ei kome*.
Deze Rups onthoudt zich dan, gelyk we in dit Bericht zien, op de Meekrab.
Zo dra ik zulks las , floeg ik terftond het bekende Botanifche Werk van
den Heer Wsinmann o p , om dit Kruid te leeren kennen; hy onderrichtte my in
deszelfs befchryving, hoe de Hr. Haller aantoont, dat ’er weinig ondericheids
gevonden wordt, tulfchén het Walfiroo en de Meekrab, fchoon het evenwel
tweeërleie Kruiden zyh. Al heeft dan Mejuffr. Merian deze Rups op het Wal-
ftroo gevonden, het is echter waarfchynlyk, dat ze ook andere Kruiden tot
haar voedzel verkieze.
§. 2. Het Hoofd dezer Rupfe is rond, en in vergelyking van het overige lyf, zeer
klein. Tot aan den zesden Ring, daar de {lompe Buikpooten beginnen, neemt zy in
den onttrek merkelyk toe; doch van daar a f hebben de overige Ringen eenerleie dikte.
De grondverwe is Zee-groen ( van een geelachtig - groen) met ontelbaare verheven
ftippen (of kleine bultjes) bezet; ’t welk veroorzaakt dat de huid dezer Rupfe,op
het gevoel, eenigzins naar Chagryn-Leder gelykt. Terftond, van den eerften Ring
af, ziet men ter wederzyde twee tamelyk breede ftreepen , waar van de bovenfte,
die
* Vermits ik eens van een Wyfjes -Vlinder van deze foort van Rupfen in de M.rand 'July
eenige Eieren kreeg, die echter niet bevrucht waren; zo kan ik hier aanmerken , dat
deze Eieren eene iets ovaal - ronde, gladde gedaante , en eene fchoone geelachtig-
groene koleur hebben. De Vlinder hecht dezelven, tcrwyl hy ze legt, aan het Kruid
vaii, door eene lymachtige vochtigheid, die terftond hard wordt, en dus belet dat de
Eieren van de Gewaften konnen vallen, of afgefpoeid worden. Kleemanh.
Y 2