Ber N A C ft T-V L I N D E R S , Tal. I.
§. 12.
tpt
Wat eigenlyk deze Vlinder tot voedzel en onderhoud zyns levens gebruike ,
kan ik niet ontdekken , alzo hy alleen des nachts vliegt, en overdag zyne ruft
neemt. Dat hy zich echter van ’t een o£ ander tot zyn voedzel bediene , is
ontwyffelbaar; doch o f hy zulks, gelyk andere Vlinders, uit de Bloemen haa-
le , zal ik daar laaten. Hy heeft wel een enkelvoudigen en aan 't einde in tweeën
gefpleeten Zuiger; maar-die komt my veel te klein voor, dan dat hy daar
mede in den Kelk der Bloemen, waar uit anderen ’t lieffte zuigen, zou kon-
nen reiken. MifEchien geneert hy zich alleen van den Dauw, die op de bladeren
lig t , o f zuigt eenig fap uit de Zweetgaatjes der Bloemen. De Zuiger ,
die by dezen Vlinder tuflchen de beide Baardfpitzen , voor aan den K op, verborgen
z it, hebbe ik in de 8 fte Fig. volgens zyne natuurlyke grootte, en inde *•
1 de Fig. door een Vergrootglas te zien, afgebeeld. en f
§• 13*
De eerfte verrichting van dezen , gelyk van alle andere Vlinders, is de ver
menging» na welke het bevruchte Wyfje zyne Eieren niet lang by zich draagt,
maar dezelven , als boven gemeld i s , aan allerleie Gewaffen legt. Geene dézer
Vogels overleeft het jaar zyner geboorte. Ten aanzien der kweekinge en
’t voedzel der Rupfe, hebbe ik niet anders te zeggen, dan dat men een ruim
verblyf aan dezelve moet geeven, zo wel om de grootte van het fpinzel, dat
ze te maaken heeft, als ook om dat haare lange hairen eene tamelyke ruimte
vereifehen, wanneer ze kruipen wil. Vermits nu ook de Rups in haare gevangenis
den Dauw niet, zo als in de vrye lucht, genieten kan; doet men
haar geen geringen dienft »wanneer men ze nu en daneens met een weinig frifch
water zagtkens befprengt. By de Liefhebbers wordt ze de groote Beer genaamd.
De groote , bruin-bairige, geborduurde , en van moren en van
achteren met eene hairige Kuif begroeide G r a s - R u p s , benevens
haare verandering tot in een V linder.
§• 1 .
Alhoewel deze Rups meeftal aan de Doornehagen en dergelyken gevon- Tab. Ii;
den worde, zo twyffele ik echter » o f ze zich van diergelyke gewas-
fen geneere. Ik voor my hebbe dezelve altoos beneden aan de kammen o f dikke
takken, maar nimmer op het loof zelve gezien. Daarentegen weete ik zeker,
dat ze gemeenlyk het naaft daar by zynde Gras doorkruipt; en ik heb’er
veelen, welken ik jong gevangen had, met gemeen Gras gevoed, en ter Verande