■ hebben aangenomen, zyn ze echter van de Poppen der Dag-Vlinders wel
te onderfcheiden, doordien de Rupfen van de Eerfte Clafle der Dag-Vlinders
haare Poppen altoos van achteren vaftgehecht doen hangen; terwyl
die van de tweede Clafle dezelven met een band over ’t lyf. vaftmaaken :
waar tegen deze, waar van wy thans fpreeken, o f in haar fpinzel, of in
de aarde als begraaven liggen. De meeften zyn ook van de Poppen der
eerfte Clafle van de Nacht-Vlinders te onderkennen door de Staartpunten;
nademaal die, wanneer ze daar mede bedeeld z yn , achter aan en in ’t mid*.
den ftaan, daar ze aan anderen altoos boven op het laatfte lid te zien zyn.
Wyders vertoont de gantfche gedaante der Poppen onzer tweede Clafle
nog een merkelyk onderfcheid tuflchen haar en de voorgaanden ; dat een
ieder, door dezelven by elkander te vergelyken, gemaklyk befpeuren kan;
hoewel zulks ten opzichte der volgende Claflen niet gezegd konne worden ;
vermits veele van haare Eigenfchappen, én wel de volgende, ook by deze
plaats hebben. De meeften dezer Poppen zyn van voören, wegens het
tegen de borft geboogen hoofd, ftomp en rond; eenige derzelven zyn dunner,
andere dikker; veele hebben Van achteren een ftaartpunt, o f etlyke
fiyve hairen; andere hebben die geen van beiden, en zyn daarom gantfeh
rond en ftomp van achterlyf. Zommige geeven door haare beweeging haare
gevoeligheid te kennen, zo dra ze aangeraakt worden; doch andere bly-
ven in tegendeel onbeweegelyk liggen. De Poppen, van hairige ofBor-
ftel-Rupfen voortgekomen, zyn ook met hairen be ze t; en terwyl eenige
den Winter over blyven liggen ; brengen andere daarentegen nog in
Ben zelfden Zomer, waar in ze Poppen geworden z y n , haare Vlinders
voort.
§• f-
Wat nu de Vlinders , die uit deze Poppen gebooren worden , aangaat
; dezelven zyn voornaamlyk van anderen onderfcheiden , door de
w yz e , op welke z y hunne Vleugelen draagen; want zy houden dezelven
min o f meer in die geftalte, dar z e , o f eene platte vlakte, o f de
.gedaante van een Dak vertoonende, altoos het achterlyf van boven bedekken.
En dit is het voornaamfte Kenteken , waar door de Nacht-
.Vlinders onzer tweede Clafle van alle anderen te onderkennen z yn * ;
de*
Uitgenomen van de Nacht- VTïnders der 4 * Clafle, welken dikwils, ja meerendeels, hunne Vleugelen
indiervoege draagen , dat zy ’er het achterlyf mede bedekken. Dewyl nu deze kleine
foorten van Nacht-Vlinders reets als Rupfen eu Poppen de zelfde Kentekens, als die van de twee-
• , -1 de
i 8 ï
dewyl’er geen één onder dezelven is , die zyn ly f geheel bloot laat; waar
by men echter als iets byzonders aan te merken he eft, dat ’er op Tab.
XXXIX. en XL. twee foorten voorkomen, waar van alleen het Mannetje
met Vleugelen voorzien is, en het Wyfje ’er geene heeft. Voorts hebben
zy nog wel eenige andere Eigenfchappen, maar die ten deele aan alle
Nacht-Vlinders, enten deele ook aan andere Papillons te vinden zyn.
Met de overige Nacht-Vlinders hebben ze dit gemeen; dat z e , uit het
Poppevlies gekroopen, en hunne Vleugels volwaffen zynde, geen bloedrood
Sap, gelyk de Dag-Vlinders, maar een bruin* fap tot hunne zuivering
laaten vallen. Men tnerlce hier by nog aan, dat ze ter oorzaake van
hunnen ronden, boogswyzen en hairigen rug, het hoofd wat nederwaarts
houden; en eindelyk dat ze aan ’t middelfte en achterfte paar Pooten zodanige
doornachtige punten hebben, als ik in de X Ide Tab. aantoonen en be-
fchryven zal. De overige Eigenfchappen, die men aan andere Vlinders,
zo wel als aan dezen, waar van we thans fpreeken, waarneemen kan, be-
ftaan daar in; dat ze of hair - dunne o f vedervormige Sprieten hebben; en
dat by die genen, die ze vedervormig hebben, de Sprieten der Mannetjes
in de breedte doorgaans grooter zyn dan die der Wyfjes. . De Zuiger is by.
zommige niet zeer lang; doch by de meeften is ’er naauwlyks eenig Kenteken
van te zien; en als ze paaren, blyven ze allen een tyd lang aan elkander
vaft; het welk by de Dag-Vlinders der Eerfte Clafle niet gefchiedt.
Celyk nu andere foorten met verfcheiden fchoone en hooge koleuren pronken
, zo zyn ’ er ook dlergelyke onder deze Clafle ; en fchoon de meeften
flechts eene graauwe o f bruine grondverwe hebben , welke niet zeer voor
’t oog flikkert, zal men echter, by eene naauwkeuriger befchouwing vaö
dezelven, niet zonder veel vermaak ontdekken, dat hunne Vleugelen;door
de veelerleie vlakken, ftreepen en liniën, zeer net en fraai vercierd zyn ;
en ®
de Clafle, vertoonen, zou de Heer RSfe?dezelven, in plaats van in de 4 d e , waarfchynïyk onder
deze tweede Clafle gebragt hebben; indien hy het niet gefchikter en raadzaam geoordeeld had, vat}
deze Nacht-Vlinders, (die men doorgaans Mot-Uiltjes noemt) als de kleinfte foort zynde, eene
‘ byzondere, naamlyk de IVde Clafle, te formeeren. Hier toe kan hy te meer bewoogen zyn,eens*
deels, om dat hy van oordeel was, dat de kleinheid deze Vlindertjes genoegzaam onderscheidde ,
van andere huns gelyke Nacht-Vlinders, het zy ze onder de eerfte, o f tweede, of derde Claffe al
of niet hehooren-: en anderdeels, om dat hy waargenomen heeft, dat z e , als Rupfen, op dezelfde
plaats en in dezelfde ftoffe.waar van ze hun voedzel genooten hebben, in Poppen en Vlinders ver*
anderen; het welk by andere Nacht-Vlinders niet zo veelvuldig gebeurt, als by deze kleine Mot*
Vlindertjes. K lekmanm.
* Zomtyds laaten eeijige, in plaats van een bruin, eén rosachtig-wit of geelachtig Sap tot hunne zui*
vering vallen. Klef.mauw.
z 3