Tah.VII.fchors, van de Doozen afknaagden; en zodanig een fpinzel hebbe ik ookbyde
tig. 2. a f beelding der 2 deFig. to t ' een voorbeeld moeten neemen, als konnende op
dien tyd geen ander deelachtig worden. Byaldien dit nu in ’t een o f ’t ander
onderfcheiden mogt weezen van zulken, die men aan de Boomen vindt, zal
dit onderfcheid nochtans alleen voornaamlyk in de koleur beftaan, dewyl ze
de koleur van het daar in gevlochten hout o f de fchors aanneemen. Deze
Riipfen zyn by my altoos 8 dagen en meer onveranderd in het nieuw vervaardigd
fpinzel blyven liggen; doch na dat de verandering gefchied is , zien ’er de
Poppen in grootte, geftalte en koleur uit, als die, welke in de 3_de Fig. afge-
Eg. 3, beeld wordt. Dezelven zyn niet zeer dik, daarentegen tamelyk lang, in ’t geheel
rood - bruin , en van achteren met een kort fteelpunt voorzien; op de
minfte aanraaking zyn ze terftond in beweeging.
-§• 4 -
Deze Poppen blyven den gantfchen W in ter, en de daar op volgende Lente
o v e r , in haar fpinzel liggen, en de Vlinders komen eerft in Juny , ook menigmaal
nog laater, ter waereld. De nieuwe Vlinder nu op de gewoonlyke
wyze te voorfchyn gekomen zynde, en zyne Vleugels de behoorlyke gedaante
Fig. 4. bereikt hebbende , legt hy dezelven, gelyk de 4 de Fig. aantoont, te zamen ,
en laat vervolgens eenige druppels graauwachtig - wit Sap vallen, als het teken,
dat hy nu tot alle verrichtingen bekwaam is. Van de uiterlyke gedaante
dezer Vlinders, waarvan de beide Figuuren op de V I I de Tab. een duidelyk
begrip konnen geven, zal ik alleen het voornaamfte, met weinig woorden,
aanhaaien. De grondverwe van ’t L y f en van de bovenvleugelen is helder-
graauw, en zo teder, als men bedenken kan, met zwart befprenkeld ; doch
deze graauwe koleur valt op het helder wit Papier eenigzins in ’t bruinachtig.
Onder de menigvuldige tekeningen, die men in de beide Bovenvleugelen ontdekt,
zyn de volgende de voornaamften. Van het lid af loopt een zwarte ,
takkige ftreep, in de lengte door, tot omtrent in ’t midden des Vleugels, alwaar
dezelve zich in drie korte fpitzen o f takken verdeelt. T e r zelfder plaatze
loopt een paar tedere , zaagvormige, zwarte liniën , naaft elkander , dwars
door den Vleugel, wier tuffchenruirnte wit gevuld is. Hier op volgt, kort aan
den voorften rand des Vleugels, een cierlyk zwart teken, de gedaante hebbende
van eene Latynfche ƒ , of van de uitfhyding eener Vioole , alleen met
dit onderfcheid, dat hier by den Vlinder aan het dwarsftreepjé van de ƒ nog
een byzonder haakje hangt; dat dus het zelve iets laager maakt, dan het ei-
genlyk in zulk eene letter behoort. Onder deze ƒ , wat meer naar den buitenrand
, ziet men wederom eene hoekige op en neder gaande kromme zwarte linie,
die aan de binnen-zyde wit bezoomd is,en dus veroorzaakt dat hetfchy-
n e , als o f ’er twee Vleugels, een korte en een lange, op elkander liggen. Deze
linie wordt van twee zwarte ftreepen doorfneeden, waar van de laatfte omtrent
de gedaante van een Pyl heeft; al het welke men, met behulp der af-
Fig. 4. beeldzels in de 4-de en 5 de Fig. het befte nagaan kan. De buitenfte Vleugelen
5- . rand
rand is zeer'fyn uitgefchulpt; en ieder uitronding is door eene zwarte linie vanTABv ir
de naait daar aan ftaande afgezonderd. Aan den voorften rand ziet men nog
verlcheiden, zo groote als kleine, zwarte ftreepjes en flippen.
§• 5-
Het graauw - hairige Voorlyf heeft van den kop a f tot aan den takkigen Vleu-
gelltreep eene zwarte linie. Aan den Kop ziet men eerftlyk een paar groote
zwarte Oogen; wyders voor aan in ’t midden 2 hairige Baardfpitzen, tuffchen
welken een tamelyk lange , en t’zamen gerolde Zuiger verborgen ligt ; en ein-
delyk de lange dunne Sprieten, waar in hier by ’t Mannetje en ’t Wyfie geen
onderfcheid altoos te befpéuren is. De beide gedachten konnen by de tegenwoordige
foort door niet anders, dan door de verfchillende dikte van ’t Ach-
terlyt van elkander onderfcheiden worden. De 6 Pooten zyn,gelyk het ove-
r ig e ly f , helder-graauw, met zwarte flippen vercierd ; ook zyn de Boven-
lchenkels met hamen1 bekleed. In de 5 de Fig. ziet men ook de Ondervleugelen F>g. j,
en t Achterlyf dës Vlinders ontbloot. De eerftgemelden zyn blinkend geel-
acntig-wit van koleur, aan den buitenrand eenigzins uitgerond, en met brui-
ne Hippen en aderen doorweeven: het Achterlyf, aan ft einde wat breeder uitgebreid
en msgelyks uitgerond, is ook tamelyk met hairen begroeid. Deze is
by de Liefhebbers bekend onder den naam van Piekehier.
D e kleiner bontkoleurige P tn nen-R up s ,
benevens haare verandering tot in
een V l in d e r .
§- i.
A ,s acht geeft op de fchoonheid, dan verdient deze Rups ten dien op. Tab
■f , 'Zlchte n°S den voorrang boven de eerftgenoemde. Z y draagt wel de zelf- VUL
de,koleufen, die wy aan de andere belchouwd hebben, maar ten aanzién det
zeldzaame verwiflelinge der figuuren van het getal en de orde der vlakken en
ftreepen, fchynt de Natuur nog meerder konft en vlyt aan de tegenwoordige
hefteed te hebben Zy onthoudt zich meerendeels aan den witten Hagedoorn,
ot aan den op verfcheide plaatzen zogenoemde Jujuben- o f Borftbeziën - boom -
en geneert zich met deszèjfs groene bladeren, waar mede alle de Rupfen, dia
ik van deze foort vond, door my gevoed en groot gemaakt zyn: Z y hebben
met de voorige alle deze eigenfchappen gemeen, dat ze eenzaam leeven; dat
ze uit de Lieren, welken in Juny o f > / y door de WyQes-Vlinders enkelvoudig
aan de bladeren gelegd worden, na verloop van ongeveer 8 dagen voortkomen;
dat ze zich terftond van de bladeren geneeren, en ook in haare te-
derfte jeugd reets ligt te kennen zyn; dat ze vervellen, en na ieder vervelling
F f 2 fchoo