hoog, en fluiten ze kort aan elkander; doch als ze frifch en welgedeld
z y n , breiden zy dezelvenuit en liaan ze weder te zamen; het welk, inzon*
derheid by die van de eerde G a ffe , een zagt geruifch maakt.
5. De Sprieten, o f Voelhoornen van alle Dag« Vlinders zyn zo dun als
een hair, en van boven met knobbeltjes o f kolfjes voorzien.
6. Alle Dag - Vlinders laaten, kort na dat ze uit het Poppevlies gekroo-
pen zyn , een rood vocht vallen*, waar uit oudtyds de Fabel van den
Bloedregen ontdaan is, gelyk we pag. 1 1 reeds aangemerkt hebben.
7. De Wyfjes dezer Dag-Vlinders leggen nooit Eieren, zonder dat ze
met het Mannetje vermengd zyn geweed; het welk echter zeer gewoon is
by de Nacht - Vlinders * * : hoewel diergelyke Eieren onvruchtbaar zyn ,
en geen Rupfên ter waereld brengen.
* Dit opgegeeven Kenteken gaat ook by allen niet door: want fchoon de meefte Dag - Vlinders, by hunne
komft uit het Poppevlies, een rood vocht laaten vallen; zyn ’er echter eenige, die, na de geboorte,
een wit- of bruinachtig vocht van zich geeven, . K l e eman n ,
• * Dit hebbe ik by eigen ondervinding meer dan eens befpeurd; zelfs in het voorgaande Najaar een fraai
Nacht* Vlindertje vangende, ftak ik het valt; naauwlyks was het valt, of het begon,zich hevig te be-
weegen, en van achteren ieene foort van een fchroefje uit te fteeken. Dit versheiden maaien gefchied
■" zynde, zonder dat ’er iets voor den dag kwam, gaf het eindelyk een Eitje uit, en naderhand nog 20
& 30 Eitjes, wit van koleur, waar op het Beeftje ftierf* Doch deze Eitjes zyn ook onvruchtbaar ge?
v ee lt, wyl ’er geen Rupfen uit voortgekomen zyn*
De Ver t aal.es*
• \
D A G -