Tzn.XV', delyk d ik , en aan ’t laatfte lid van ’t Achterlyf een weinig toegefpitft. Haare
* lengte zal omtrent één duim, of iets meer weezen.
§• I
Ruim twee Maanden verliepen ’e r , eer de Papillon gebooren wierd. Einde-
lyk zag ik denzelven desavonds,met zyn prachtigblaauwgewaad, tevoorfchyn
o komen. Toen vielen my de weinige minuten byna të lang , die tot den wasdom
der Vleugelen j en der overige volmaaktheden van dezen Vogel vereifcht
wierden. Want ik kon, in zyne wangeftalte, reets veele tekenen zyner toekomende
fchoonheid ontdekken. Doch na dat hy de Vleugels voor de eerfte-
maal uitgebreid, en zich gereed gemaakt had om te vliegen, viel my terftond
de onvergelykelyke roode koleur der Ondervleugelen in ’t o o g , waar in de
grootfte pracht'en cieraad vafi dezen Vlinder beftaat. Gelyk wy nu weeten
dat alle de Werken der Natuure, inzonderheid de leevende Schepzelen , met
opzicht tot de innerlyke fchikking en t’zamenvoeging der deelen, een oneindi-
gen voorrang boven de Werken der Konfl: hebben; zo moeten wy ook erkennen,
dat de Natuur dikwyls in de bloote koleuren van deze o f gene lichaamen
iets voor zich behoudt, dat geene Menfchelyke bekwaamheid kan nabootzen ;
•s fchoon de Schilderkonft byna onder alle Konden die gene z y , welke ten hoogden
trap gedeegen is. Dienvolgens heeft men ook aan te merken, dat de ko-
leuren van menig Infect onmogelyk zo hoog te- brengen, of zo glanzig na te
bootzen z yn , dat ’er niet altoos tuflchen het oorfprongklyke en ’t afbeeldzel
eenig onderfcheid zoude overblyven. By de Kapellen of Vlinders ligt de hoofdoorzaak
hier van in het vederdof, waar mede zy begroeid zyn; dat, naar maatje
van derzelver onderfcheiden figuur en t ’zamendelling, de invallende licht-
draalen op verfchillende wyzen breekt, en te rug kaatd; waaruit dan een by-
zondere glans en flikkering ontflaat, die wy in ’t Schilderen onmogelyk aan
onze doode Verwen konnen geeven. Ik hebbe echter, voor zo veel het immers
mogelyk was, de koleuren van onzen Vlinder, natuurlyk aan die van het
voorbeeld gelykende, in ’t afzetten getracht na te bootzen: doch, fchiete ik
hier in te kort, ten opzichte der gedaante nochtans mogen myne figuuren op
deze, zo als op alle voorige Plaaten, wel by de ooriprongkelyke Vlinders ver-
geleeken worden.
§. io.
Ik zal nu verder myne befchryving met de voornaamfte deelen des Vlinders,
ng. $. in de 5 öc Fig. afgebeeld, beginnen. De Kop is , in vergelyking van ’t overige
lichaam, tamelyk klein, en zit heel diep tuflchen de beide Voorpooten. Van
vooren is hy gelyk de bek van een Kikvorfch, rond opgeboogen, en heeft aldaar
een paar zwarte Itreepjes overdwars: Te r gewooner plaatze zitten twee
zwarte blinkende Oogen, en boven deze een paar dunne hairachtige Sprieten.
De Zuiger, welken men hier niet zien kan , is k o r t , en tuflchen de kleine
Baardfpitzen verborgen. Beide het Voor- en Achterlyf zyn met korte graauwe.
haié6
?
'hairen begroeid, niet ongelyk aan de huid van ’t hairig Vee. Het Voorlvf is t » vut
zeer dik en bultig. Van vooren over den Kop ziet men 2 zwarte dwarsftree T
W en ovf,r elkander, die elk in 't midden een tipje hebben,dat in den on-
£ u - j a arJe” k° 1’ ’ eV n den bovenden, naar het achterlyf fpits uitfteektc
doch bmde zyn ze van achteren witachtig omzoomd. By ’t begin van ’t Ach-
terlyf is het Voorlyf zeer verheven, .of mét een hoogen wrong voorzien; wel-
ke hoogte voorwaarts zwart, en achterwaarts witachtig getekend is. Dus is
ise ÉË de ? mgen van ’c Achter|yf gelegen; want Ieder van dezelven
K a W H M lets verï>eyen, en even zo getekend. Het Achterlyf van dezen
Vlinder, die yermoedelyk een Mannetje geweefl: i s , is niet alleen over zyn ge-
heel met zeer dik maar deszelfs dikte vermindert ook van lid tot lid, en hy
loopt eindelyk fpits toe. ’ y
§■ ir .
, De grondyerwe der Bovenvleugelen verfchilt weinig met de koleur van’tlv f-
t l a I eh M hl6r °P de Vle“ geIen Seene hairen , maar in plaats van dL lomer’
hMde[e ej ZWarte ft?fvederen zyn; uit welker aardige vermenging die
fchoone blinkende graauwe koleur ontftaat. De buiten - rand is met ronde uit-
lchulpmgen vercierd, waar van ’er zeven geteld worden. Op deze vo lg t, na
eene fmalle tuffchenruimte, eene kronkelige, ofinsgelyks fchulpswyze gemogen
, zeer tedere en zwarte linie, waaraan men, tuflchen ieder twee fchulp-
je s , in den hoek een wit punt ziet. Degantfche overige vlakte des Vleugels is.
van hier a f tot aan t lid, met veele onregelmaatige heen en weder gekromde,
en witte dwarsftreepen o f liniën doortoogen; welke wederzyds, o f helderer o f
donkerer, o f breeder o f fmaller, bezoomd zyn. Hoe meer onregelmaatigheid
en in deze takken op zich zelve befpeurt, hoe voortreffelyker en wonder-
baarlyl^r het is , dat dezelve, des niet tegengaande, in beide de Vleugelen iuifl:
even ééns zyn; en dat de Natuur de regelen der overeenftemminge daaif in zo
orgvuldig heeft waargenomen. Midden in den Vleugel, kort aan den voor-
^ n r j ’ n* e£i?e geelachtige hoekige vlak, met eene tedere donkere linie
omringd. Maar alle deze wonderheden zyn beter in de Figuur te zien, dan
met woorden op eene verflaanbaare maniér te beduiden.
§. 12. - ‘ ‘ „
. D ° ch h°e fraai ook de Bovenvleugels overal getekend z y n ; zy moeten echter
den Ondervleugelen, ten aanzien der koleure, den voorranglaaten. Derzelver
grondverwe is zeer fchoon, donker roozen-rood, en valt, om zo te
fpreeken, uit het yleefchverwige in ’t Carmyn - roode. Maarten aanzien van
den glans en gloed is er de hoogfte Carmyn, of ieder andere roode koleur,
flechts een dood wezen by. De buitenfte rand is , gelyk die van' den Boven-
y eugel, uitgefchulpt, en breed, wit bezoomd. Öp dezen witten zoom volgt
en nog breeder zwarte dwarsftreep, die met fpitze punten in den witten zoom
Joopt. Aan de zyde des Bovenvleugels j s deze zwarte ftreep het breedfte, en
LI a de