Kop van een Sprinkhaan, waar mede deszelfs gedaante ook eene -merkélyke
overeenkomft heeft.
§• 4-
De Leden o f Ringen, die het ly f onzer Rupfe uitmaaken, hebben, tot aan
den laatften, byna eene zelfde dikte, en zyn ordenlyk met veele tedere dwars-
vouwen en rimpels voorzien. De fchoone bonte ftreëpen, die in de lengte
van den kop af over het ly f loopen, geeven onze Rups in de natuur eene voor-
treffelyker gedaante, dan de koleuren, door de kunft op de Plaat daar aan ge-
bragt, konnen vertoonen. Midden over den rug loopt een rood - bruine ftreep
vën ongelyke breedte; want by ieder inkerving krimpt hy te zamen, maar op
de hoogte van den Ring, en deszelfs midden , breidt hy zich wederom uit.
Deze bruine ftreep fchynt het middelfte gedeelte van een anderen, die wit is
en in gelyke breedte voortloopt, te bedekken. Op dezen witten volgt aan ieder
zyde een fchoone groene. ftreep ; naaft welken men een half z o . breeden
Zwavel - geelen ziet; dan volgt ’er weder een groene, zo breed als de voo-
rig e, en eindeiyk maakt weder een geele, die de fmatfte van allen is , als
’t ware den laatften zoom uit. Roven dezen laatften ftreep ftaan weder-
zyds de Spiegelpunten o f Luchtgaten , welken hoog-rood , en met.zwarte
kraaltjes omringd zyn , die van boven nog een half wit randje hebben.
Doch fchoon de twee eerfte Ringen , die op den hals volgen , met geen
Luchtgatén voorzien zyn , ontdekt men echter, in derzelver plaats , op ieder
ook een wit vlakje.
§• 5-
D e onder-vlakte van het ly f is mede groen van koleur; maar de zes fpitze
en met eene harde huid overwogen Voorpooten zyn helder bruin. De vier paar
ftompe Buikpooten hebben eene bleek ■ groene koleur, en de daar onder aan
zittende Zool- haakjes vertoonen zich bruin; de beide' tamelyk breedeNafchui-
vers zyn in tegendeel, by hunne groene koleur, zo zwart beftippeld, dat ze
herder graauw Ichynen. Het vleefchachtig Hoorntje, eenigzins nederwaarts
eeboogen zynde, is zwart-bruin, loopt zeer fpits toe, en t zelve is even als
by de meefte Rupfen, die tot deze Clafte behooren, gelyk' Chagryn - leder,
met kleine pukkeltjes bezet. Achter dit Hoorntje loopt de bruine rugftreép
fmal, en wederzyds geelachtig bezoomd, tot in den Staartklep, onder welken,
tuffchen de beide achterfte Pooten, de opening is, waar door de Rups zich
van haare vuiligheid ontlaft.
§. 6 .
In ’t kruipen heeft deze Rups eene langzaame beweeging, maar in t ver-
téeren der Ipyze is ze zo veel te rafter. Want als zy met haare Pooten eene
Naald van een Pynboom gevat heeft, begint ze dezelve van boven aan af te
knaagen; en ze gebruikt.’er naauwlyks zo veel tyds toe, als ik ’er nu van ge-
fproken hebbe, - ó f de Naald is tot aan de fteel volkomen opgegeeten. Daar op
pakt ze ook eenige anderen aan, maar ze is dan wel h’aaft verzadigd en zit ge-T ab. VL
heel fti.1. Dit ftilzitten is ook eene oorzaak, dat men ze niet zo ligt ontdekt;
te meer, dewyl ze eenzaam leeft, en met haare Ipyze van eenerleie koleur is :
want haar bruine rugftreep heeft byna dezelfde koleur als de takken op den
Pynboom; wie is daar benevens onbewuft, dat ’ er onder de groene Naalden
ook geëlen zyn ? en deze beide koleuren, zo wel de groene als de geele, zyn
ook onder de ftreepen onzer Rupfe te vinden. Wanneer de tyd haarer veran-
deringe genaakt, kruipt z e , als boven gezegd is , naar den grond onder de ftrui-
ken, en vervaardigt zich aldaar eéne ruime holligheid. Dit gebeurde by my
den 20. September, en den 27. vond ik reets, in plaats van de Rups, diegeen
het mihfte fpinzel gemaakt had, de Pop, die ik in de 3 de Fig. afgebeeldhebbe. Fig. 3;
§- 7-
Van deze Pop ftaat aan te merken, dat ze flenker van ly f i s , wanneer ’er
een Mannetjes-, dan als ’er een Wyfjes-Vlinder in verborgen ligt. De koleur
isby de meeften wat blinkend, donker- en rood-bruin. Van vooren ziet men
duidelyk door ’t Poppenvlies heen de Oogen en den Zuiger, als mede de Poo-
tén, Sprieten en Vle.ugélfcheeden van den Vlinder, gelykerwyze ik zulks voorheen
meermaals van andere Poppen aangemerkt hebbel Wyders kan men aan
deze Pop 8 Ringen o f Leden tellen, fchoon ’er in de ligging, die ze in deze figuur
heeft, maar zes te zien zyn; riademaal de tweeêefften, welken menrop
den rug van de Pop befpeurt, hier, doof de Vleugelfcheeden, bedekt worden.
Byaldien men de onderfte vlakte, die in deze Figuur afgebeeld w ord t, wat
naauwkeuriger befchouwt, zal men by de meeften op ieder Ring een paar eenigzins
vlakke verheven rondjes zien , en nog twee diergelyke , die op den
laatften Ring byeen ftaan; doch deze rondjes zyn niet anders dan de overblyf-
zels der ftompe Buikpooten en der twee Nafchuivers van de Rups. Achter
aan ziet men eindeiyk eene rechtuit ftaande, in twee deelen afgedeelde, harde
en zwarte Staartfpits, door behulp van welke de Pop zich in haar hol, naar
believen, keeren en wenden kan ; en als ze aangeraakt wordt, geeft z e , door
het draaien van haar ly f, terftond te kennen, dat ze leeve, en bekwaam zyom
zich te beweegen.
S- 8-
De Vlinder, die uit deze Pop voortkomt, heeft gantfch andere koleuren ,
dan wy aan de Rups befpeurd hebben;en fchoon hy in de 4 de en 5 de Fig geen .
zo prachtige vertooning fchyne te maaken, zou hy echter veel fchooner in ’ten 5.
oog vallen, indien het mogelyk ware, den koleuren in ’t afzetten ook den na-
tuurlyken glans te geeven. Zo nu iemand, op dit verfchil van koleuren het
oog veftigende, begeerde te weeten, wat de oorzaak z y , dat de meefte Vlinders
niets van de koleuren hebben,' die men aan ’t lnfect gezien heeft, to e a ’t
nog in den Rupfen • ftand was ? Ik zon hem niet anders konnen antwoorden ,
dan dat de Rups alleen het Overtrekzel o f de Koker z y , waar in de Vlinder veriftc
Deel. ijle Stuk. X bor