Ve zich geneert, afbeelden mcejl, dcwyl ik dus doende fnyne Plaat en niét aïïeer.
een byzonder ereraad en fchoónheid kende byzetten , maar ook den Leezer met een
opjlag van 't oog het voeder der Rupfe kermelyker zoude maaken. Op het eerfte punt
zal ik antwoorden, dat myne Hiflorie der Infeéten geen Kruidboek i s e n dat
zulk een Bywerk het Hoofdwerk veel afbreuk doen zou. ’t Is wel waar, dat ee-
ne fchoone Bloem o f Struik van een Gewas, tuffchen de andere figuuren, niet
kwaalyk zou ftaan; maar dit onnoodige zou meerendeels zo veel plaats weg-
neemen, dat ’er voor het noodige geen plaats overbleeve; o f ten minden dat
het hier of daar in een hoek gefchooven moed worden. Het Oog zou alsdan
ook terdond op de Bloem vallen; daar het in tegendeel noodzaakelyker zy, dat
het zich eerd een tydlapg op het Infeét, als de Hoofdzaak, véftige. Voorts
is ’t , by eenige Rupfen, in ’t geheel niet mogelyk, om het Kruid, dat zeee-
ten , op dezelfde Plaat af te beelden; doordien menigmaal een enkel Blad daar
van zo groot is als de gantfche Plaat; waar zou dan het Infeét blyven ? Wilde
men nu zodanig een blad o f Kruid verkleinen, en echter de Rups levensgrootte
daar op brengen, hoe onnatuuriyk zou dat zyn ? Het tweede punt betreffende,
pm naamlyk het Voedef der Rupfe des te bekender te maaken; dit
is mede met weinig omflag te beantwoorden. Vooreerft zyn de Gewaflèn ,
waar van de Rupfen leeven, louter inlandfche, en meeftal van de allerbekend-
ften. Ten anderen noeme ik immers dezelven altemaal by hunnen gewoönly-
ken Naam;' en is ’er dan iemand, dien dit o f dat Gewas niet bekend i s , die
kan een Kruidboek opflaan,en het zich daar door beter bekend maaken, dan door
een llruik o f enkel blad, dat ik hem afgebeeld vertoone. En eindelyk, hoe
menigmaal zou ik niet één en ’t zelfde Kruid ter markte moeten brengen, de-
wyl zo veelerleie Rupfen van eenerlei gewas leeven ? Zoude ik in deze zaak
wel een beter vonnis te wachten hebben -, dan ’t gene de Heer Frifch, te Ber-
lyn , over den Engelfchen Miniatuur - Schilder, Albyn, geyeld heeft? Na dat
gemelde Heer Frifch in Albyns Natuurlyke Hiftorie der Engelfche Infeéten den
Witten Hagedoorn 18 maal, den Zwarten 10 maal, en de Eike bladeren 20
maal afgebeeld had gevonden , fchryft hy (in de Voorrede van het IV dcDeel
zyner Infeéten - Befchryving ) Albyn, of de Geleerde, die hém het meefte toege-
bragt heeft, moet in recht Doornige Landflreeken van Engeland geraakt zyn. Ik wil
niet gaerne andere Natiën van het heerlyk en vruchtbaar Land, waar in ik
woone, dus laaten oordeelen.
Zeker buitenlandfche Geleerde, dien ik de eere niet hebbe, noch bynaam ,
noch in perfpon,_ te kennen, fchoon ik uit zyne Schriftlyke opgaave wel be-
Ipeuren könne, dat hy een groot Liefhebber en Kerinèr 'derlnfeétèn is; deze,
zegge ik , heeft my, als een der voornaamfte. Hukken, waar door myn Werk aan-
genaamer kon worden, ook aan de hand gegeeven: Dat ik altoos by elke Rups
die foort van Sluipwespen , Muggen, of andere Infedten moejl afbeelden, van web
ken de-Rups met Eieren belegd of orngebragt wierd. Het gene ik hier boven , ten
opzichte der Kruiden en Gewaffen, geantwoord hebbe, naamlyk, dat dezelve
, als een bloot Bywerk, het Hoofdwerk menigmaal afbreuk doen, dat ze te
veel plaats bellaan zouden, dat ik eenerlei tak of blad te dikwyls vertoonen
moeit,
moeit, enz. zou my ook hier tot eene beantwoording dezer gedachten konnen
dienen. Maar ik hebbe nog eene gewichtiger rede, waarom ik myne Koperen
Plaaten met geen ander Infeét verderen wille, dan met dat, waar van de
naam in den Tytel Haat. De verdeeling der Infeéten in zekere-Claffen , is juilt
de hoofdzaak, waar dóór myn Werk van de meefte anderen te onderfcheiden i s ;
en waar uit het zelve, myns bedunkens, een voorrecht erlangt, fchoon het
ook, voor t overige, tegen geen ander Werk konde opweegen. Vermits ik
my nu voorgefteld hebbe die infeéten, onder welker foorten de zogenaamde
Icbiieumons, of Sluipwespen, behooren, door den tyd insgelyks in byzondere Clas-
fen voor te draagen, en haare Veranderingen en Eigenfchappen te befchryven,
zog ik eene zaak,tegen myne gemaakte, fchikkingen derzelver hoofd-oogmerk
Itrydende, onderneemen, als ik de Infeéten uit verlcheiden Claffen onder elkander
begon te vermengen. Het is genoeg, dat ik reets te vooren, op ver-
fcheiden plaatzen, van de Infeéten, die den Rupfen zo fchadelyk en gevaarlyk
z y n , by toeval, gewag gemaakt hebbe; om daar door zo wel allerhande Voor-
eordeelen en valfche Gevoelens op te loffen, als om den genen, die, tot hun
vermaak, eene Verzameling van Infeéten willen beginnen, onderrichting te
geeven, hoedanig zy de Rupfen en Poppen, die met Eieren o f Maden bezet
zyn-, van de gezonden en onbelchadigden onderfcheiden konnen.
Voorts heeft myn werk de eer gehad, dat ’e r , voor eenigen tyd , in de Got'r
tinger- Berichten melding van gemaakt is. Ik wille niet zeggen, dat de Schry-
ver zich in het daar over gevelde oordeel overyld hebbe, nademaal hy ’e r , volgens
zyn eigen bekentenis, niet anders dan het eerfte blad van geleezen had.
Ook hebbe ik het meefte, van ’t gene hy ’er op te zeggen wift, reets beantwoord;
en derhalve zal ik voor tegenwoordig alleenlyk nog aanhaaien, hoehy
my voorftelt: dat ik my niet, door bet leezen van andere Scbryvers, de gewoonlyke
Naamen, welke in de meefte Landen gebruiklyk zyn, bekend inaake, en daar van be*
dienet maar dat ik in tegendeel door het enkele gebruik der benoemingen, volgens de
Spreekwyzen van t gemeene Folk onzes Lands, onver(f aanbaar wierde. Ik zou wel
wenfchen , dat iemand my den inhoud dezer woorden wat verftaanhaard.er
maakte; op dat ik te recht weeten mogte, waarin eigenlyk myne onverstaanbaarheid
beftond , en ik dezelve in ’t toekomende verbeteren konde. Men
ziet aan dit W e rk , zo als aan alle anderen, dat het Spreekwoord welgegrond'
i s : Die aan den weg timmert, lydt veel aanfwot.
Dus ver de Heer Röfel. Voor ’t overige hebben wy hier by nog aan te merken,
dat die zelfde Gottinger Sociëteit vervolgens met meerlofs van dit Werk-
gelproken heeft, als uit dit volgende Haaltje blykt..
De Hooggeleerde Heer A. v. Huiler naamlyk, PreGdent van de 'Koninglyk Socie-
telt der Weetenfchappen te Góttinge, wiens oordeel by de Liefhebbers der Natuur-
lyke Hiltorie zeer hoog gewaardeerd word, laat zich ten aanzien van dit Werk aldus-
hoor en *.
» De
A . v, Haller in Pr&f , in A , J. R o e fe l von Rofenhof Hifi, Natural, Ranarum: welk uitftee--
kend: