Wyders geen ander nut v an , dan dit, dat ik federt dien tyd minder voor- Tab.7,
oordeel gevoed hebbe.
De dikke grasgroene en geel geborduurde Schjld-
R u p s , benevens haare verandering
tot in een Vl in d e r .
- §. r .
Eer ik een aanvang maake van ’t befchryven dezer Rupfe, zal ’t niet ondien- tab. VL
ftig zyn te melden, waarom ik dit gedacht den naam van Schild - Rups ge-
-geeven hebbe; dewyl de Liefhebbers de béweégöorzaak , die ik daar voor
•nebbe, miffchien niet ten eerften zouden konnen raaden. Mogelyk zoudén
zommige, die ze in de natuur nooit gezien hebben, denken, dat dit Rupsje
meteen Schild, gelyk een Schildpad, bedekt w are, het welk echter geen
plaats heeft. De uiterlyke gedaante, of gelykheid alleen, die het hierin met
een Schild heeft, gaf ’er my aanleiding toe. Dit Rupsje is van onderen aan
den buik gantfch plat, maar van boven, zo verre als het zich, zittende of kruipende
, aan ons gezicht vertoont, breed verwulfd, gelyk in de i fte Fig op de tig-1.
■ 6'Je Tab. te zien is. Zo lang als men het niet op den rug keert, ontdekt men
er noch hoofd noch pooten aan ; hoewel men alle Ringen en Leden duidelyk
konne zien en tellen. Het heeft ook het gewoonlyk getal Pooten , ïchoon ze
zeer klein zyn. Het L y f is in ’t midden heel dik, maar loopt naar beide de
einden, inzonderheid naar het achter einde, wat. fmaller toe. De grondver-
we der huid is gras-groen. Boven over den rug loopen een paar geele boord-
zels, welken , voor aan ’t hoofd het wydfte van elkander flaande, allengskens
meer en meer toeloopen, tot dat ze eindelyk by den laatllen Ring geheel te
zamen komen. Derzelver tuffchen ■ ruimte is vlak nederwaarts ingedrukt. Zo
is ook onder aan den buik het gantfche ly f met een diergelyk boordzel rondsom
omtoogen. Aan elke zyde van ’t ly f ziet men 9 a 10 witte fchuins loopen-
de liniën, die allen van het bovenfte geele boordzel af tot aan ’t begin van den
buik, fchuins over 3 Ringen naar bepeden laopen. Dus verre van de gedaante
en koleur van dit Rupsje.
Van de koleur en de gedaante der Eieren, waar uit deze Rupsjes voortko-
men, kan ik tot nog geen voldoende befchryving geeven. Dezelven konnen
niet groot z yn , en zitten vermoedelyk hier en daar aan de bladeren verftrooid
(gelyk dan ook het Rupsje, geduurende zyn leven, eenzaam omwandelt) ; uit
dien hoofde is het zeer bezwaarlyk één derzelven aan te treffen, als men niet
bygeval het een o f ander vindt. Dit Rupfen-geflacht leeft en geneert zich
N & vaa