de van de Lente*, en den gantfchen Zomer door, niet alleen aan Heggen enTsu. L
Haagen, maar ook in Moestuinen. Z y onthoudt zich meeft om laag, en gebruikt
het naafte befte Kruid tot Ipyze. Ik voor my hebbe tot nog geenefoort
van Rupfen gekend, die zo veelerleie gewaden nuttigt als deze. Het fchynt
byna o f haar alle voedzel evengelyk, en zy daar omtrent gantfch onverfchillig
is. Ik hebbe ’er veele met Tuin-Salade tot aan de verandering gebragt; andere
met Pruimen- Sleen- en Roozebladeren een langen tyd gevoerd, en daaraan
befpeurd , dat z y , in tyd van nood, alles voor lief neemen; daarin tegendeel
veele andere, en wel de meefte Poorten van Rupfen, liever van honger zouden
fterven, dan iets gebruiken van een voedzel dat haar ongewoon is. De Moeder
dezer Rupfen heeft bygevolg weinig moeite om eene plaats te vinden, daar
haare jongen door den tyd verzorgd konnen worden. Zy vliegt aan deze of
gene Haag, en legt haare Eieren aan ’t eërfte blad, dat ze ’ér bekwaam toe
vindt; even of ze reets wille, dat haare Nakomelingen met allerleie fpyzezouden
te vreden zyn. Deze Eieren z yn , inzonderheid van boven, mooi rond ,
en in ’t eerfl witachtig van koleur, doch ze worden naderhand donkerer; men
vindt ze altoos aan de onderfle zyde der bladeren vaflgelymd, hoewel zelden
veel by elkander. Ik hebbe in de 6 de Fig. eenige dezer Eieren in die gedaante Fig. e.
afgebeeld, zo als ze doorgaans aan de bladeren zitten. Het duurt gemeenlyk
3 of 4 Weeken, eer de jonge Rupfen daar uit tevoorfchyn komen en het daglicht
zien. Deze alsdan nog tedere Schepzeltjes vertoonen zich reets al vry
hairig, maar ze zyn, in plaats van zwart, over het geheele ly f nog geelachtig
rood ; hoewel ze by ieder vervelling f zwarter, en eindelyk na de laatfle
vervelling zodanig worden, als de t Fig. op onze Tab. aantoont. ,,
S- 3-
De grootflen dezer Rupfen zyn dikwyls meer dan 2 i duim lang; en van dezen
kan men ook vooraf zeggen, dat ’er Vlinders van 't vrouwlyk geHacht uit
voortkomen zullen. Vermits het nu volflrekt zeker i s , dat by alle Poorten van
Nacht - Vlinders de Wyfjës grooter zyn dan de Mannetjes, gelyk ik voorheen in
deeerfteClafTepag. 129. §. 9. hebbe aangemerkt; zo befluiteik daar uit, niet zonder
grond, dat dit onderfcheid der hoegrootheid ook doorgaans al by de Rupfen
ken-
♦ Vermits deze Poort van Rupfen uit Eieren voortkomt, welken de Wyfjes-Vlinders. meer-
cndeels nog voor ’t einde van •deii Zomer, leggen ; en zy ui’t deze Eieren o f in Augujlus
, of September gebooren wórden, zo genieten zy in dit jaar, eer de Winter verfcbynt, haar
. voedzel nog zo lang ais zy het zelve noodig of trek tot eeten hebben. Doch als de Winter
nadert, verlaaten ze haare fpyze; welke zy dan ook, buiten dat, wel haaft niet vin-
' den zouden; en zich dan onder de ftruiken verbergende ,blyven ze den Winter over in ’t
•leven , en liggen zo lang ftil, tot dat de warmte, van *t Voorjaar op nieuw haaren
, eetlufl: verwekt, en haar noodzaakt naar frifch voedzel te zoeken. Kl e em ann
t De Vervelling fchynt by deze foort van Rupfen meermaalen , dan dezelve by die van andere
foorten plaats heeft, en wei vier of vyfmaal te gefchieden, eer zy haaren grootftea
wasdom bereiken. Kleemann.
. ijle Deel, ijle Stuk, A a