86 T W Î ' Ê D ' E C L A S S E
Tab. III, veranderen. Ook zyn z e , als ik reets gezegd hebbe, niet raar , en menigmaal
veelvuldiger dan de Mvfcben aan te treffen. Deze wordt het Geaderde
Witje of de Draad- Vlinder genoemd.
De fchacielyke geele en graauwe K o o l - R u p s ,
benevens baare verandering tot in
een V l i n d e r ,.
§. I.
Tab. IV. /"\nder die foorten van Rupfen , welken, uit hoofde van haare menigte en
v>/ veelvraatigheid, in zommige Jaaren groote Ichade veroorzaaken, kan deze,
waar van wy tegenwoordig zullen handelen , zich wel den hoogflen rang
toeëigenen. Ik hebbe de voorgaande wel als eene der fchadelykfle befchree-
yen, maar de tegenwoordige gaat haar nog te boven. Want het geen de eer-
île op de Oofthoomen doet, wordt van deze ruim zo erg op de Moeskruiden
verricht. Het is erbermelyk te zien, dat menigmaal geheele Bedden o f Akkers
, waar op kort te vooren de Moeskruiden nog in volle tier Ronden, door
dit Ongedierte dermaaten verwoefl zyn,dat ’ er niet anders dan de fleelenzonder
bladen overig blyven. Alle moeite en arbeid, door de Landlieden of Tuiniers
aangewend, om deze Hechte gaflen te verdryven, is dikwils niet in flaat
om een Kruidhof of Land voor den ondergang te behoeden; en men heeft zich
hier over niet zeer te verwonderen. Want eerftlyk is de vermenigvuldiging
dezer Infecten ongemeen fterk; ten anderen ontdekt men hunne tegenwoordigheid
zelden voor dat de fchade reets gefchied is ;en eindelyk baat het weinig,
fchoon de een zyn Land al van dezelve zuivere, als ook de nagebuur het niet
doet; vermits zy van den eenen verwoeflen Akker naar den anderen kruipen,
daar ze frifch voedzel op befpeuren. Ook is niet Hechts eene enkele foort van
Çlanten het vernielend voorwerp dezer hongerige Dieren; maar zy gaan, zonder
onderfcheid, op alle Moeskruiden los ; hoewel ze de Boomen onbëfcha-
digd laaten*.
* §. 2.
Ik kan hier niet afzyn van te melden, dat zommige Lieden my hebben willen
wys maaken , dat het tegenwoordig Rupfen - gedacht van een ander geflacht
afftamde; en dat van deze wederom een ander geflacht ter waereld kwam ;
waar mede het dus gelegen zou zyn: De Vlinder, uit de Boom-Rups, hier
voorens Tab. III. befchreeven , voortkomende, zou de Eieren leggen , waar
uit nog in den zelfden Zomer deze fchadelyke Kruid-Rupfen gebooren worden ;
als
* Behalven de Kool- en-Moeskruiden, êeten deze Rupfen ook bladeren van de wilde Nacht-
veH- Kueemamic,
C l a s s i s II E a p i l i o n u s i U iu k j s t o r u m
' J èciï. r l ex.