nimphe vertoont byna ontelbaare Oogen; eene Vloo verfchyht hier in
de grootte van zes voeten , en als ze nog leeft, en de door de Glazen
vermeerderde hitte der Zpnne gevoelt, verwekt z e , door de plotzelyke
beweeging van haare hairige Pooten , in den verwonderd ftaanden en flil
toezienden Aanfchouwer, eensklaps een grootenfchrik ; en in eene Luis,
welke tot eene gelyke grootte vertoond wordt, kan men, dewyl ze doorzichtig
i s , de Polsaderen zien Haan. Doch dewyl eene Luis, dieinhaa.
re natuurlyke grootte doorgaans maar ééne Linie lang is , door myn Zon-
ne-Microscoop, zo als ikhetnoeme, ter grootte van zes voeten vertoond
wordt; is ligtlyk ha te gaan, wanneer men rekent dat een duim 12 liniën,
en een voet 12 duimen heeft, dat eene Luis, over de lengte gemeeten,
864 maal, en volgens haare cubifche o f teerlingfche meeting, 644. 972.
544 maal vergroot worde: ja zelfs, als het Glas in ’t Microscoop veranderd
wordt, vertoont ze zich nog grooter. Door deze Machine ben ik
derhalve in ftaat gefield, den LiefhebberenmyherInfeclen- Hiftorie, nog
veele kleine, en voor ’t enkel oog onzichtbaare deelen der Infeclen, niet
alleen duidelyk voor oogen te Hellen, maar hun ook nog geheel onbekende
Infeclen te vertoonen.
Nu i s ’er niets meer overig, dan dat ik, zonder’gewag te maaken Van de
veelvuldige Gedichten, waar mede men myn Werk vereerd heeft, hier nog
laate volgen eenige Uittrekzels van Brieven, gefchreeven door Mannen,
die in de Republiek der Geleerden aanzienlyk z yn , en waarin de Leezer
zal konnen befpeuren, hoedanig men over myn Werk geoordeeld hebbe*
ik bekenne gaerne , dat men aan het zelve meerder roems daarin toe*
fchryft, dan het verdient; maar ik kan echter niet voorby , dezelven te
plaatzen, aangezien de Schryvers, welken ik hier mede myne hartefyke
dankbetuiging doe, reden van misnoegen zouden hebben, indien ik zulks
naliete, en my mogelyk van een onverantwoordelyken hoogmoed befchul-
digen; daar ik my veel meer over hun welgevallen in mynen Arbeid ver*
heuge y en hetzelve aanmerke, als eene aanfpooring tot de nyvre voortzetting
van denzelven; terwyl ik met de uiterlle achting ben
Hunne onderdaanige gedienltige
A u GUS T J O H A N N R Ö .S E L . - f
U I TS
C H R Y V E R .
U I T T R E K Z E L
van een Brief , gefchreeven door den • Heer
Dr. J. P. B R E Y N E,
aan den Heer Dr. en Hofraad T reu,
uit Dantzig den 24 Febr. 1745.
Met het toezenden der Infeclen-Hiftorie van den Heer Riïfel heeft
U Ed. my een uitfleekend vermaak toegebragt, nademaal ik eene
byzondere begeerte had om dat Werk te zien, en nu by de weinige door-
bladering van ’t zelve reets gemerkt hebbe, dat hy alle degenen, die voor
hem over de Infedten gefchreeven hebben, en die ik meen alle, en de
meeflen zelfs met konltig afgezette Figuuren, te bezitten, vry verre over-'
troffen heeft. Groet den Zucteur mynent wege vriendelyk, en moedig
hem aan , op dat hy met eene gelyke vlyt en yver voortvaare. Ik zal
niet nalaaten, allen Liefhebberen dit Werk ernflig aan te pryzen. Ik
wenfchte, dat ik ’er reets een gantfch Deel van bezat enz. In ’ t vervolg
zal ik U Ed. myne verdere gedachten over dit fraaie Werk mededeelen enz.
BRI E F van den Heer Mr. J OHANN
C H R I S T I A N MUL L ER,
Paftoor te Reinsdorf by Zwickau in Saxen, van den 9 Augu[l. 1745.
De Befchouwing en Onderzoeking der Werken Gods, in het Ryk der
Natuure , heeft myn gemoed ten allen tyde met eene recht verrukkende
vreugde vervuld, leder dag myns levens overtuigt ’er my van,
hoe voortreffelyk en zielroerend de leeringen van het Boek der Natuure
zyn ; en op welk eene aangenaame wyze de hierin aangewende moeite
beloond wordt, aan een ieder , die zich hier omtrent als een opmerkzaam
Eefchouwer en vlytig Leerling gedraagt. Uit kracht hier van zyn