„ geraakt zyn de , eene fchrikkelyke verwoeding in ’t zelve aanrich-
„ ten, en den grootften Koorn-hoop tot een enkel en ligt kaf raaaken?
„ Doch diergelyke geheimen kan niemand uitvinden, dan hyalleen,die
„ deze Infecten naauwkeurig onderzoekt. Het Timmerhout der Gebou-
„ wen wordt menigwerf vernield , dewyl de Wormen, in het binnenlte
,, der grootfte Hukken doorgedrongen, de vezelen aan (lukken byten, en
„ alles tot meel en (lof vermolmen. Wy zien dagelyks diergelyk Hout-
,, werk, dat we tot zodanige zaaken gebruiken, die het niet o f weinig
„ verilyten, en dat bygevolg lange jaaren zou konnen duuren, byaldien
3, het door den Worm niet gebreklyk gemaakt wierde , dewyl dat Infect
„ het binnenfte vermolmt. Alle onderzoekingen derhalve, welke met
„ dat oogmerk ondernomen wierden, om te beletten dat de Worm niet
„ in ’t Hout kome, zouden bygevolg voor ’t Algemeenebeft van zeer
„ veel dien ft zyn. Hoe nut zouden, by voorbeeld, in dezefoort, de
j, proefneemingen niet weezen, door welken men een Middel kon uitvin-
j, den, om die Wormen te vernielen , die een hoornachtigen Kop heb-
„ ben, en onder Waterde grootile Schependoorbooren; en die veele jaa-
,, ren de Provincie van Holland in groote benaauwdheid gebragt hebben ,
„ aangezien zy de Paaien, die ter behoudinge van de Dyken en Dammen,
„ dienden, doorknaagden, en zo zwak maakten , dat ze door de golven
,, van ’t Water om verre geworpen konden worden!
„ En eindelyk, zou het niet aangenaam zyn , wanneer wy de Rupfen
„ konden afweeren , die de Boomen, zo wel de Vruchtdraagende, als
„ dezulken, die ons door hunne aangenaame fchaduw verkwikken, ten
„ eenemaale van bladeren berooven ? En indien wy ’t geheim willen
,, uit te vinden, om te beletten, dat alle foorten onzer Vruchten niet zo
„ zeer door de Infecten aangetafl wierden, gelyk in zommige jaaren ge-
„ beurt? Hoe menigmaal wordt de ryke voorraad van Vruchten, dieon-
„ ze Boomen belooven-, zeer gering! de Vruchten vallen af eer ze nog
,» ryp zyn , o f zo ze a lr y p z y n , konnen ze niet bewaard worden, om
„ dat ’er de Worm in is.
,, Daar zyn nog zeer veele ontdekkingen te wenfchen, die echter van
„ niemand anders te wachten z yn , dan van de zodanigen, die de Infec-
,, ten naauwkeurig onderzoeken; en die nog wel ontdekkingen zouden
„ konnen doen, daar we nu in ’t geheel geen gedachten ophebben.
„ Voor ’t overige wil ik niet ontkennen, dat het getal der nutte Waar
s» neemingen , die wy door de Hiftorie der Infeélen deelachtig zyn ge-
,, worworden,
ja zelf het getal der genen , die wy nog te hoopen heb-
„ ben , zeer gering i s , in vergelyking met het getal der genen, die
„ enkel nieuw en aangenaam zyn. Maar by welke Weetenfchappen
„ is het niet zo gelegen ? Daarenboven is het gene wy voor nieuw
„ en aangenaam houden , veeltyds niet verre van het nutte verwy-
„ derd; en als wy het nutte ontdekt hebben, zullen wy meeftal zien,
„ dat het geen ons nieuw en zeldzaam fcheen te z y n , juifi: dat geen
„ is , het welk ons tot de voornoemde nutte Ontdekking den weg
„ gebaand heeft.* ”
Tot dus verre de woorden van den Heere de Reaamur. Doch
fchoon het van hem aangetoonde nut , dat van de Onderzoeking der
Infecten te hoopen is , zich redelyk verre uitftrekke; is ’er echter nog
iets
* Worden ook niet honderden van Menfchen door de meede Infeften in vlyt en werk-
zaamheid, die zy gedeeltlyk ter bezorginge hunnes levens, gedceltlyk ter behoude-
nilTe hunner nakomelingfchap aanwenden , dermaate overtroffen , dat reets de wyde
der Koningen, ik doele op den hoogverlichten, verheven en voortreftelyken Zeden-
leeraar Salomon, daar uit gelegenheid genomen hebbe , om de luie en traage Men*
fchen door het voorbeeld van een kruipend Infefl; te betchaamen? en te zeggen:
Ga been tol de M ie r, g y Lu ya a rt; zie haare wyze a a n , en leer. Hoewel zy geen P'orjt,
nocb Hoofdman, noch- Heere heeft; zo bereidt z y nochtans baar brood in den Zomer, en
vergadert baare fpyze in den O o g jl, Spreuk. VI. vs. 6 — 8. Wiens fchuld is ’t , wanneer
dikwerf gantfche heirfchaaren van fchadelyke Infeften onze Velden, Akkers en
Tuinen verwoeden ? Is ’t niet veelal onze eigen fchuld , om dat wy zo verzuimend,
zo onachtzaam.en zo nalaatig zyn in hen te verdelgen, dat ze ons doorhun-
ne v ly t , om zich te behouden en te vermenigvuldigen, verre overtreffen? Z y ,
die ’er mogelyk alleen zyn om onzen overvloed, en niet onzen voorraad te vertee.
ren? En eindelyk, moed dan ook de wonderbaare verandering uit een geringen en
onaanzienlyken toedand in een fchooner en heerlyker daat, niet eenige en zo veele
nuttigheid voor ons vervatten , dat wy daar uit leeren en befluiten konden, dat de
onvergelykelyke Almacht des Alvermogenden Scheppers ons daar door heeft willeni
leeren, dat hy ook zyn'e beloften, die hy ons in ’t Boek der Openbaaringe zo veelvuldig
en dier heeft doen toezeggen, eindelyk aan ons vervullen, en onze onvolkomen
en nog met zwakheden en vergangkelykheid verknochte Lichaamen , eens
weder uit hunne afche te voorfchyn roepen, en in een volmaakter, onvergangkely-
ken en heerlyken daat herzetten en veranderen zal? Ons, als zodanige Schepzelen,
welken hy den voorrang onder alle de aardfche Schepzelen gegceven , en met eene
vernuftige en onvergangkelyke Ziele begaafd heeft ; ja ons , die hy genoegzaam tot
Monarchen en Beheerfchers der Dieren gcdeld heeft? Of is het voor geen nut te
houden , dat we uit de Boeken der Natuure ook de voetdappen van een wyzen
Oorfprong mogen erkennen, en daar uit, op eene geoorloofde w y z e , befluiten voor de
geopenbaarde Godlyke Waarheden konnen opmaaken , en dus de Verachters derzel-
ven zoeken te befchaatnen?
**
O
2
K l e e m a n n .