T ab. Oranje- geel. Zodanig eene Rups komt my in ’t algemeen niet anders v o o r ,
XIV. dan of ze met een wytgatig geel net overtoogen ware; daar haare grondverwe
tuflchen door fchynt. De hals is het eenigfte van alle de Leden, waar op men
geen Oranje• geelen flreep ziet; op de twee volgende leden zyn deze flrecpen.:
nog vry fmal; maar van daar af tot aan ’t laatlte lid, beflaan ze byna het derde
gedeelte van den Ring, waar op ze Haan : ook verdwynen ze van weerskanten
in den zwarten grond.
S- 6.
Maar gelyk by zeer veele gellachten van Rupfen, ten aanzien der koleure,
zomwylen eenige veranderingen en zogenaamde fpeelingen derNatuure bevonden
worden; waar van wy in de tegenwoordige Clafle zo wel, als in de voo-
rigen van de Dag - Vlinders, reets eenige voorbeelden gezien hebben; zo vindt
men ook onder de Rupfen, die wy nu befchryven. in dit iluk, een merkelyk
onderfcheid. Behalve deze , in de voorige §. befchreeven en in de 24e Fig.
Tig, 3. afgebeelde Rups, vertoone ik hier nog in de 3 de Fig. eene andere. Niet zo
zeer eene andere, ten opzichte van haar gedacht o f wezenlyke Eigenfchappen,
als wel ten aanzien van haare Tekeningen. Al wie nu een weinig kennis van
InfeÊlen heeft, zal my, zonder zwaarigheid, toeftaan, dat ze beide noodwendig
van eenerleie foort moeten z yn ; dewyl ik dezelven uit de Eieren van ee-
nerlei broedzel, op die wyze, i s in g. 2. gezegd is , verkreegen hebbe; en
vermits de daar uit gefprooten Vlinders elkander zo gelyk waren, als die,
welken in de 5 de en 6 de Fig. afgefchetH zyn.
§• 7-
Op dat ik nu evenwel het onderfcheid der Tekeningen verder niet met flil-
zwygen v'oorby gaa, moete ik zeggen, dat het in de navolgende Hukken be-
ftaat. De grond verwe der voorgemelde Rupfe was zwart, waar tegen die van
de Fig. zwavel-geel is. Doch in plaats dat de eerde tweeërleie geele Hree-
pen door elkander draagt, ziet men aan deze enkel zo veele reien langwerpige
zwarte vlakken, als ’er Ringen o f leden zyn. Deze vlakken, die langwerpig
vierkant z y n , Haan, in de verdiepingen der leden, ringswyze over den rug
heen, zo als de zwarte tuifchen - ruimtens der geele flreepen in Fig. 2. De
ipitze punt van den Winkelhaak , vlak voor den Kop Haande, reikt hier niet tot
aan den hals van de Rups, maar eindigt in ’t midden van den Kop. Voor ’t
overige komen deze beide Rupfen in alles overeen, behalve in de groote; en
het is iets merkwaardigs, dat onder alle de Rupfen van deze foort, waar van
ik nochtans geheele Broedzels opgekweekt hebbe, geene van die met den geelen
grond grooter geworden is , dan deze in de 3 dc Fig. waar tegen de anderen
byna allen de grootte van die in de 2 de Fig. bereikt hebben. Hier uit beiluite
ik , niet zonder waarfchynlykheid, dat by deze foorten van Rupfen de beider-
leie geflachten niet alleen,gelyk by andere fóorten,uit de onderfcheidengrootte,
maar ook nog bovendien uit de verfchillende tekeningen van elkander te
ononderkennén
z y h : hoewel ik deze gifïïng voor geen verzekerde waarheid wille t
opgeeven. x
5- 8-,
. Ónze Rups' is over het gantfche ly f , ja zelfs op den kop, met graauwe hai-
ren, hoewel niet heel digt, bezet. Tuflchen deze fchemeren de blinkende
Spiegelpunten door, waar van ’er op ieder Ring, den tweeden en derden uitgenomen
, een paar, naamlyk op ieder zyde één, te zien is. Alle de acht
paar Pootèn dezer Rupfe zyn zwart, en haar gang of kruipen is zeer langkzaam.
in den HerfH veranderen zy in Poppen, en wel onder de aarde. De holen ,
welken zy tot haare Winterkwartieren vervaardigen, zyn niet zeer diep in dé
aarde, en maar even zo groot, dat dé Rups zich, voor haare verandering,
daar in omkeeren en haare huid afHrooken kan. Want, na dat ze eene Pop
geworden is, blyft ze naauwlyks half zo groot, als ze geweeH is , en ze heeft
bygevolg overvloedige ruimte tot haare geringe beweeging.
§• 9-
De gedaante dezer Poppe komt in de voornaamfle Hukken met de meeflen
der tegenwoordige ClaiTe overeen; en haare donker-roods koleur is ook niets
buitengemeens. Zie de 4 de Fig. Voor aan den Kop is zy het dikfle, en vanm
de Vleugelfcheeden af wordt ze van lid tot lid dunner , tot dat eindelyk het
laatfle in een kort Héelpuntje eindigt. Schoon nu deze, zo wel als alle onder
de aarde liggende Poppen, ingevalle z y , als Rupfen, voor haare verandering,
fco veel men weet, gezond en onbefchadigd gebleeven zyn , voor de vervolging
der Sluipwespen in haar onderaardfch verblyf niet te vreezen hebben; ondervindt
men nochtans dikwyls, dat ’er veele door de Maden uitgeteerd worden
; en d a t ’er in ’t Voorjaar , in plaats van Vlinders, kleine vliegende In-
fecten uit het Poppevlies te voorfchyn komen. De oorzaak hier van is , dat de
Rups te vooren reets met Eieren van deze Infeften bezèt is geworden, waar
-van zy de Maden in ’t ly f gekreegen heeft; en dat ze kort daar na in eene
Pop veranderd is.
§• 10.
• De Papillon of Vlinder dezer Rupfe, welke altoos eerd in Maio? Juny van
onder de aarde te voorfchyn komt, wordt, gelyk alle anderen, binnen weinig
minuten na zyne geboorte, van een tamelyk wanfchapen Schepzel, een volmaakten
Vogel. Zo dra zyne Vleugels tot het gebruik bekwaam zyn, begeeft
hy zich op de vlucht; indien hem anders het helder daglicht daar in niet hin-
derlyk zy. Doch alle Nacht - Vlinders komen doorgaans des Avonds, of met
den aanvang van den Nacht, u it, en behoeven dus niet lang naar de duiHernis
te wachten. Maar voor dat onze Vogel van de plaats, daar h y , geduurende
den aangroei zyner Vleugelen, Hille gezeten heeft, wegvliegt, laat hy een
K k 2 geel