C l a s s i s II. Fa d i l i o n u m . N o c t t m n o r u m ..
&ER N A C H T - V L I N D E R S. Tal. XI. 447
Bnger dan aan den Middelpoot, Fig. 7. De volgende leden zyn wel allen Tad. Xr.
met kleine doornen of pinnen voorzien, maar deze fchynen meer ter befchut-
tinge van den 1’oot', dan tot eenig ander oogmerk te ftrekken. De Boygn-
fcbenkels van alle de Pooten onzes Vlinders zyn met hairen digt bewallen,
doch de overige leden ziet jnen tot aan deKlaauwen alleenmet V eder-vezelen
bezet.
§• 13-
Na de vermenging der beide gedachten dezer Vlinders, duurt het niet boven
10 o f 12 dagen, of het Wyfje legt zyne Eieren, en wel hier en daar ver-
ftrooid, aan de bladeren; vermits de daar uit voortkomende Rupfen onder de
Eenzaamen behooren*. Doch eer dit nakroolt ter waereld kome, zyn de Ouders
reets aan den dood en de verrottinge overgegeeven.
De Violet -blaauwe, geel gejlreepte en zwart befprenkelde
R u p s , op de Ridderjpooren aazende ,. benevens
baare verandering tot in een V l in d e r .
§. 1.
Dat ik hier door het woord Ridderfpooren eene Plan t, en geen lpooren van Tau.xII,
een Ruiter verllaa, geeft de omltandigheid der zaake, waarvan ik fpree-
k e , uit zich zelve te kennen. Deze Ridderfpoor is naamlyk het voedzel en de
verblyfplaats der tegenwoordige Rupfe. Maar dewyl het zou konnen gebeuren
, dat de Plant, die ik in ’t oog hebbe, aan eenigen myner Leezeren onder
dien naam onbekend ware; en dewyl ook veele Menfchen(ten minften by ons
in Duitfchland ) een ander Kruid, te weeten de Spaanfche Kors , in weerwil
van alle Kruidboeken, Ridderlpooren noemen; is ’t noodig, dat ik my wat
duidelyker verklaare, en aantoone, welk een Kruid ik door ’t woord Ridderfpooren
verllaa; op dat men dus een duidelyk bericht bekome van het voedzel
en de verblyfplaats onzer Rupfe. Jk kan my daar omtrent niet wel klaarer
uitdrukken, dan wanneer ik , voor e e rll, den gewoonlykenLatynfchen naam,
in
* Schoon ik nog geen andere dan onvruchtbaare Eieren van deze Papil Ion s hebbe Ieeren
kennen, en dienvolgens niet met zekerheid zeggen konne, o f z e , door ’t zaad van 't
Mannetje bevrucht geworden zyn de , die zelfde geele koleur, als de onvruchtbaare hebben,
en behouden of n ie t; zokan ik echter uit ondervinding melden, dat ze niet glad,
maar met veele kleine ribbetjes en voorntjes, die boven en onder in een middelpunt te
zamen loopen, omgeeven zyn; en dat ze eene meer ronde dan platgedrukte gedaante hebben
, wanneer men ze door een Vergrootglas befchouwt. Mitsgaders, dat het Wyfje van
! dezen Vlinder, fchoon ’t zyne Eieren enkelvoudig hier en daar aan de bladeren legge *
*er echter eenige ioq van dezelven by zich draagt. ' K l e em an n .