Tad. iii.bewaard, en tegen de nattigheid bedekt blyven. Ik hebbe zodanig een Rnp-
b ',. 8. fen neft in de 8 fie Fig. afgebeeld, en wel derwyze,dat men aan ’t eene einde,
daar de hairen afgefchaafd z yn , de bloote Eieren kan zien liggen. Dezelven
zyn kogelrond van geflalte en helder-graauw van koleur*. Niet zelden gebeurt
het, dat zulk een Wyfje op de plaats, daar het zyne Eieren gelegd heeft,
dood blyft en dus gevonden wordt; dienvolgens lchynt het, dat alle de levenskrachten
van het Beeftje in de Eieren overgaan; des het dit verlies met zyn
leven betaalen moete. Het Mannetje blyft wel, na dat het zyns gelyken heeft
voortgebragt, nog eenigen tyd in ’t leven ; maar de koude van den H e r fft,
hét gebrek aan voedzel, en miffchien het verlies van krachten , by de teeling
geleeden, veroorzaaken hem mede een vroegtydigen dood. Behalve dat ’er
zeer v eele, van allerleie foorten van Nacht - Vlinders, een geweldigen dood
moeten ondergaan, doordien ze aan de roofgierige tanden der Vleermuizen ten
prooi vallen.
5- t i j
Vermits de tegenwoordige Vlinders hunne Eieren, als gezegd is , niet aan
de Bladeren, maar aan de Wanden en Stammen, en nog daarenboven op eeiï
klomp té zamen, leggen, is ook deze fchadelyke foort van Rupfen veel gemak-
lyker dan andere, uit te rooien; want men behoeft alleenlyk de gantfche Nesten
vol Eieren , die , zonder moeite, te vinden en te kennen z yn , weg te nee-
men, o f op de plaats te verpletteren; op welke wyze men de voortkomit van
veele duizend Rupfen verhinderen konne f . Doch zo iemand begeerig is , aller
' * Deze Eieren zyn wel rond, maar op twee zyden, gelyk de Waereldkloot van den Heer
' Maupertius, eenigzins ingedrukt, en aanvangkeiyk geelachtig, vervolgens roodachtig, en
eindelyk, als de Rupfen daarin tydig worden, bruin ach tig-graauw; wanneer men de ligging
van het Rupsje, in de fchaale, te zamen geboogen, nevens deszelfs zwarten drek»
gewaar kan worden* Klee-m-aun»
j- -Voor *t overige zal ik hier nog aanmerken, dat deze hier van den Heer Rafel belchreeven
foort van Rupfen even die is, waar uit d e, by de Liefhebbers der Natuurlyke Hiftorie
zo zeer bekende, zogenaamde Mamvyf- Vlinder voortgekomen zou zyn : welke, volgens'
de waarneemingen van den Heer Carel Burkhard Voet, Med. Dr. en Beminnaar der Natuurlyke
Hiftorie te Dordrecht, half Mannetje en half Wyfje geweeft zou zyn. Men zie deszelfs
Befchryving en Afbeelding, zo als ze in ’t licht gebragt is, door den Heer Dr.^. €h.
Schafer, te Regensburg in ’t jaar 1761, in een Stukje in quarto, dat ten tytel heeft, der
in der Natur •vielleicbt noch nicht erfcbienene Eulen Zwitter &c. &c of bet in de Natuur mo-
geiyk nog nooit verfcbeenen Uilen • Mmwyf enz. enz. Al wie deze Afbeelding van den Heer
Schaf er gezien heeft, zal nier konnen tegen fpreeken, dat dezelve een volkomen Tweeflach*
tigen Vlinder, die half Mannelyke en half Vrouwelyke Vleugelen en Sprieten, dat is 2
groote en 2 kleine Vleugelen heeft, vertoont; en bygevolg gaerne toeftaan,dat een dier-
gelyk Schepzel heel zonderling en zeldzaam is. Ondertuffchen zal zodanig een Vlinder,
die op de eene zyde met kleine en op de andere zyde met groote Vleugelen voorzien is ,
bezwaarlyk zogoed als een rechtfchapen Vlinder , die gelyk gróote Vleugels en Leden
heeft, in ’t vliegen konnen voortkomen, of in evenwicht blyven $ moetende hy zekerlyk,
te meer wanneer de Eieren in hem allengskens grooter worden, in de vlucht waggelen en
"buitelen. Jammer is 't ondertuflchen, dat men dezen wonderbaaren Vlinder niet voor -zyne&