Tab. IV. een ruim verblyf te bewaaren, dagelyks tweemaal frifch voeder te geeven,
en V. en ze nu en dan met koud water te befprengen. Dit .doende zal men ze gelukkig
ter veranderinge zien komen, en de waarheid van myn gezegde in alles
beveiligd vinden. Men noemt ze den Paauw ■ Oog Nacht • Capel.
De fchadelyke, gezellige, en gejlreepte R ing-Rups, •
benevens haare verandering tol in
een V linder.
§- x.
Tab. VI. V 7 ermits ons tegenwoordig Rupfen - gedacht, in andere Befchryvingen van
V Infecten, onder den naam van Ring-Paipfen gevonden wordt, zo oordee-
le ik het dienllig, en zelfs noodig, ook in dezen dien naam te behouden. Doch
het zal dan tevens niet ongevoegelyk z yn , te melden, wat eigenlyk aanleiding
gegeeven hebbe tot deze zonderlinge benoeming; nademaal dezelve, als men
de Rups op zich zelve befchouwt, tamelyk ongerymd fchynt te weezen. De
Vlinders naamlyk, die uit deze Rups voortkomen, leggen altoos, in Jugu/tus
o f September, hunne Eieren aan de kleine takjes der Boomen of Struiken rings-
Kg. 7. wyze in ’t ronde, even zo als ik in de 7 de Fig. onzer Tab. aantoone,(waarvan
ik echter in ’t vervolg nog iets meer zal zeggen); en van wegen die byzonder-
heid, welke men by geene andere foort gewaar wordt, is aan deze Rupfen
de naam van Ring - Rupfen gegeeven.
- §• |
Deze is de tweede fchadelyke foort van Nacht - Vlinder- Rupfen, die in zom-
mige jaaren zeer llerk de overhand neemt; die wel by zon der in ’t jaar 1742
boven anderen bekend geworden, en den Ooft- en BoTch-boomen zeernadee-
lig geweelt is. Dezelve behoort onder het getal der Gezelligen , waar onder
doorgaans alle fchadelyke foorten gebragt konnen worden. Na dat de jonge
Rupfen uit de Eieren, waar in zy de Winterkwartieren gehouden hebben, ge-
kroopen z yn , het welk in ’t laatfl van Jpril, of ook in ’ c begin van May ge-
fchiedt, blyven ze aanvangkelyk aan het takje, waar aan ze gebooren zyn ,
kort by elkander. Z y bakeren zich gaerne in den Zonnefchyn , en zitten dan
altoos met achter overgeboogen koppen. Z y bedekken en omtuinen haare ruft-
plaats met een fterk fpinzel. Wanneer ze haar voedzel moeten zoeken, ver-
fpreiden zy zich wel van elkander, doch niet verder dan de nood vereifcht;
en, den honger geftild hebbende, vereenigen ze zich terllond weder. Men
kan aan deze jonge diertjes, hoe klein ze ook mogen weezen, zo niet met het
bloot gezicht, ten minlte door een Vergrootglas, alle de tekeningen, die men
aan