By aldien de ruimte van dit blad niet reets tot noodiger dingen beftemd ware
, zou ik met veele voorbeelden uit eigen ondervinding konnen bewyzen dat
het met altoos genoeg z y , de gewaffen, waar van een Inlèft zyn voedzel trekt
te weeten , om het terftond te vinden ; maar dat by zommige Infeólen een
naauwkeunger bericht hunner verblyfplaatze, dan alleen denaam der planten
vereifcht worde. Doch ik zal my voor tegenwoordig alleen by onze Doorn-
Rups ophouden, en kortlyk melden, hoe veel moeite ik hebbe moeten aanwenden
, eer ik haare verborgen woonplaats ontdekte.
§• 3-
Myne vreugde en verwondering over de fchoonheid des Vlinders waren, by
de eerfte ontdekking, niet zo groot geweeft,als wel de daar uit ontftaande begeerte
was, om ook dat Rupfen- gedacht te kennen, waar uit zo- voortreffe-
lyk een Vogel zyn oorfprong nam. Dat het ongetwyffelt eene foort van Doorn-
Rups moeit z yn , kon ik op goeden grond vermoeden; dewyl de Vlinder alle
de Kentekens der eerfte Gaffe bezat , en de meeite Rupfen dezer Gaffe doornen
hebben. Zo menigmaal als ik dienvolgens eene nieuwe Doornrups vond,
zo menigmaal hoopte, o f liever wenfchte ik , dat het die mogt weezen, naar
welke ik zo yverig zocht. Maar het gebeurde verfcheiden reizen , dat ik my
in myne aangenaame verbeelding bedroogen vond, doordien ’er heel andere
Vlinders uit de Poppen, waar in myne Rupfen veranderd waren, te voorfchyn
kwamen. De ongelukkige uitflag myner onderneeminge maakte m y , in ftede
van my a f te fchrikken , veeleer des te- begeeriger naar zulk een zeldzaam
Schepzel, als waar voor ik onze Rups begon te houden, om dat ik ze nergens
vinden konde. T o t myn gewaand groot geluk bekwam ik eindelyk een Boek*
waar in ik niet alleen deze Rups met haare onderfcheiden gedaant- verwiffelin-
gen afgebeeld, en dus myne meening beveiligd vond, dat het weezenlyk eene
Doorn - Rups was; maar ook derzelver voedzel, in Brandnetels beitaande
ontwaar wierd f. Dienvolgens ging ik toen alle andere GewaiTen voorby en
zocht alleen aan de Brandnetels. Nochtans wilt ik niet, welke van beide ibor-
ten onzer inlandfche Brandnetels eigentlyk gemeend wierd; en dit veroorzaakte
my andermaal eenige verhindering, om dat ik het voor waarfchynlykit hield
dit van de groote Brandnetels te veritaan , gemerkt andere Doorn - Rupièn
zich meerendeels daar op onthouden; echter vond ik my ook daar in bedroogen.
Aan de kleine Brandnetels had ik wel zomtyds eenige zamengeiponnen
bladeren , maar in plaats van de gezochte Rupzen, veeltyds niet dan Spinnen
daar
* Het Boek van Juffr. M. S. Merian.
t Ik hebbe deze Rupfen ook op de groote zwarte Malva
in 't einde der Maand September.
( Stokroos) gevonden,
K t i t n ANIÏ.
en wel
3 5
daar in gevonden, en de natuurlyke affchrik van die Dieren maakte my te Tab. VL
vreesachtig om een verder onderzoek te doen.
Ondertuffchen behaalde myne nieuwsgierigheid nochtans de overhand over
de vrees; en , na dat ik op een anderen tyd zo gelukkig geweelt was, van by
de opening eens toegefponnen blads eene Rups in het zelve te vinden , liet ik
niet a f, voor dat ik ’er meer op diergelyke wyze gekreegen had. Doch ik
vond in de toegewikkelde bladeren Doorn - Rupfen van onderfcheiden koleuren
en grootte; en was bygevolg nog onzeker, welke daar van de rechte zouden
weezen; tot dat ik eindelyk door de evengelykheid der Vlinders, daar uit
voortgekomen, overtuigd wierd, dat myne Rupfen weezenlyk van eenerleie
foort, maar alleen ( gelyk by meerder foorten waargenomen wordt) van vee-
lerleie koleuren geweeft waren. Vermits ik nu, volgens myne gewoonte, alles
, dat, zo wel omtrent de Rupfen zelfs, als het gebeurde by haare verandering,
in acht te neemen is, zorgvuldig aangetekend, en haare verfcheiden gedaanten
vlytig afgebeeld hebbe, zie ik my tegenwoordig in Raat, den Liefhebberen
een ömftandig gantfch zeker Bericht van dit fchoone Infect mede te
deelen; waar in ik my nochtans ten aanzien veeler dingen , die aan alle Rupfen
dezer Gaffe gemeen z yn , op het voorensgemelde beroepen zal.
§• 4-
Schoon de Papillons o f Vlinders, waarvan ik thans Ipreeke, eene zo groote
menigte Eieren teelen,dat één Wyfje ’er dikwyls meer dan 200by zich draagt,
verfpreiden zy dezelve echter zo verre uit elkander als het mogelyk is. Ieder 0
Rupsje van die foort bouwt z ich , terftond na zyne geboorte, een eigen Huisje
; weshalve zy ook niet te recht zouden komen, als het gantfche broedzel by
elkander uitkwam. Hierom fchynt de Voorzienigheid het dezerwyze geordend
te hebben, dat de Vlinders niet meer dan één enkel Eitje aan een ieder takje
der Netelen leggen, en zo lang van de eene plaats naar de andere vliegen, tot
dat ze hunne Eieren aan zo veele onderfcheiden takjes gelegd hebben , als
het getal vereifcht. De koleur dezer Eieren is groen, en hunne Figuur rond.
* Na dat ze omtrent 8 dagen in de open lucht aan de takjes gezeten, en de
daar in zittende Rupsjes haare volkomen gedaante bereikt hebben, kruipen zy
’er door eene zich zelf gemaakte opening uit, en zyn terftond bedacht zich
v.oor het oog haarer vyanden en vervolgers te verbergen. Ten dien einde wikkelen
zy zich in de tederfte blaadjes , en weeten eenige derzelven met haar
Spinzel aan elkander te hechten. Maar dewyl de honger haar wel haaft noodzaakt
die zelfde blaadjes, by gebrek van anderen voorraad, tot teerkoft te gebruiken,
zyn ze ook na een korten tyd gedwongen haar doorgeknaagd gebouw
te verlaaten, en, in plaats van d a t, een nieuw te vervaardigen. Naar maate
nu
* Deze Eieren zyn eigentlyk langwerpig rond, en , dooreen Vergrootglas befchouwd, met
verfcheiden inkervingen en een fynen glans vercierd.
E 2
KLEE 31 ANN,