148 E E R S T E C L A S S E
T ab. IV. kend, gelyk in alle drie de Figuuren gezien kan worden. .Van 't hoofd af loo-
pen 2 heldere flreepen tot op den derden Ring, die de beide voorfle Spiegelvlakken
doorfnyden. Alle de Ringen van ’t geheele ly f hebben overdwars ondiepe
rimpels of plooien; en ieder dezer rimpels is met veele tedere zwarte
flreepjes weder overdwars doorfneeden; waar door het toefehynt, als o f de
gantfche bruine o f groene huid der Rupfe met een zwart netje övertoogen ware.
Achter aan, op den laatflen ring, Raat een iets geboogen Staartje of
Hoorntje, dat, naar geraade van de Rups, niet zeer lang, en zwart of donker
bruin van koleur is , doch altoos een helder fpits puntje heeft. De Poo-
ten , welker getal, volgens gewoonte, in drie paar fpitzen en v y f paar flom-
pen beRaat, zyn gezamenlyk wel redelyk groot, maar het achterfte paar is inzonderheid
buitengemeen dik en plomp. De fpitzen zyn aan alle deze drie
foorten van Rupfen helder - bruin, waar tegen de Rompen van dezelfde koleur
zyn j als. de grondverwe van ’t ly f is.
5- 5-
T o t dus verre de uiterlyke gedaante onzer Rupfe, en de cieraaden, welken
aan alle de drie foorten gemeen gevonden worden ,befchreeven hebbende, Raat
my nu‘nog èen wéinig te melden van ’t geen een iegelyk derzelvèn in ’t byzón-
fig-i- der bezit. De Kop der zwart - bruine Rupfe, Fig. 1. is roodachtjg - graauw. Van'
den kop af tot aan de laatRe Spiegel-vlak ziet men wederzyds een breeden en
verheven vleelchverwigen Rreep of wrong; boven welken tuffchen de twee
voorRe Spiegels aan beide de zyden eenige heldere Rreepjës zyn. De Buik is
ter wederzyde in de lengte met Oker-geele punten befprenkeld, die van verre
maar een enkelen fireep fchynen uit te maaken. Ieder Ring heeft van buiten
aan elke zyde eene dof - zwarte uitgetande vlak, en over den rug loopt een
fsg. i. flreep van die zelfde koleur. De groene Rups, Fig. 2. heeft even zulke zyde*
vlakken en zodanigen ruggeffreep, uit welken laatRen, over de 4 voorRe Ringen
, eene tedere zwarte linie loopt tot aan den kop toe. In deze groene fbort
ziet men ter wederzyde de net gefchikte Spiegel • punten zeer duidelyk; die
men aan de beide andere foorten niet zo onderfcheidenlyk kan bemerken ;
fchoon ze ’er even wezenlyk zyn. Op den laatRen ring ziet men aan ieder zyde
een geel Rreepje, dat, naar het hoorntje Ichuins opwaarts loopende, tus-
fig- 3- Ichen de twee zwarte Rreepen beflooten is. De Rups, Fig. 3. wier grondver-
we helder - bruin i s , die Rechts hier en daar in ’t Oker - gêele verd wy nt, heeft
geene andere dan Oker-geele Rreepen. Van de laatRe Spiegel-vlak af loopt
er wederzyds zodanig een breede Rreep tot aan de lpits van ’t hoorntje. Uit
dezen zyde*Rreep zyn op alle de Ringen Oker - geele Rreepen fchuins navoo-
ren getoogen,en de inkervingen of verdiepingen der leden, als mede de Staart-
klep , hebben insgelyks zulke héldere of Oker-geele boordzels. De Buik is op
de gantfche onder - vlakte met ontelbaare kleine wratjes bezet , en deswegen
als o f men Chagryn- Léder voelt.
DER N A C H T - V L I N D E R S. Tab. IV.
. §. 6.
1 4 9
Tab. iy.
Dewyl deze foort van Rupfen van natuure zeer langzaam en traag in ’t kruipen
is, legt zy ook by haare aanRaande verandering geen verren weg a f; maar
bereidt haare legerRede vlak onder het Kruid, of den WynRok, waar van zy
haar voedzel genuttigd heeft. Eenige, derzelven kruipen alleen onder de bladeren
o f Rruikjes, die ze op den grond vinden; andere maaken holen in de
aarde; doch beide maaken ze een dun, wydgatig, bruin fpinzel om en over
zich heen, op dat ze van andere Infecien niet zeer ligt in haare ruR geRoord
mogen worden. In dit fpinzel blyven ze dan nog volkomen 8 dagen onveranderd
liggen; doch eindelyk krimpen ze gantfch kort in elkander; en dit is het
Kenteken, waar aan men befpeuren kan, dat ze wel dra in eene Pop veranderen
, o f de Rupfen • huid afleggen zullen.
§• 7-
Uit de groote Rups, in de 3 ie Fig. afgebeeld, hebbe ik eene Pop gekree-
gen van die grootte, als ik in de 4 de Fig, voor ’t oog brenge *. Maar het Fig. 4.
moeit my zeer, dat dezelve bedorven is , en bygevolg geen Vlinder ter wae-
reld gebragt heeft ; want die zou onfeilbaar byzonder groot en aanzienlyk ge-
weeR zyn. Myne overige Poppen van de tegenwoordige foort, zo wel van
de bruine , als van de groene Rupfen,waren aan deze groote Pop in alles volkomen
gelyk, behalve dat ze vry wat kleiner waren: men kan zich gevólglyk,
hét afbeeldzel dezer groote Poppe befchouwende, ligt een begrip vormen van
de geRalte der kleinen. Het voorRe deel van dezelve is zwartachtig • graauw;
en men kan de.ligging der Pooten, Oogen en Sprieten van den Vlinder, die
in ’t Poppëvlies verborgen z it , ’er duidelyk. aan befpeuren. Het achterRe deel-
is helder roodachtig - bruin van koleur, en met ontelbaare donker-bruine puntjes
of Rippen befprenkeld. In dezen helderen grond ziet men verder,ter wederzyde
van ’t achterlyf, eene rei zwart - graauwe vlakjes , welken niet anders
zyn dan de Spiegelpunten of Luchtgaten der Poppe , waar van ik in ’t vervolg
breedvoeriger zal handelen. De verdiepingen tuffchen de Ringen van ’t ach-
terlyf zyn helder - graauw; men ontdekt dezelven beR, wanneer de Pop zich
kromt of beweegt. Het Staartje is aan deze Pop hoornachtig of zeer hard, em,
nederwaarts geboogen, gelyk te vooren aan de Rups; het heeft nu eene zwart-;
graauwe koleur. Rondsom het ly f Raan aan de zydé van eehige leden fmalle ,
zwarte reepjes, die uit loutere Rippen te zanten geReld fchynen; doch als men,
deze zwarte Rippen naauwkeurig befchouwt, wordt men gewaar, dat ze zo
veelé
.* De ondervinding heeft my geleerd, dat uit diergelyke groote en diklyvige Poppen , gelyfc
’er de Heer RSfe/ iri de 4de F ig . eene vertoont, doorgaans Wyfjes-Vlinders te voorfchyn
komen. Want de Poppen, welken Mannetjes-Vlinders voortbrengen, zyn gemeenlyk Hen-
ker van lyf, en dus wat.langwerpiger van geftalte; ook zyn ze, ten opzichte der bewee
Eitge, wat ieevendiger dan de anderen. K u e b a s k .
T 3