VH.in eene met Aarde gevulde Doos gedaan had, en dat de Vlinder in September
daaraanvolgende uit het Poppevlies gekroopen <was; doch by my is de Pop den
Winter over, en wel tot in Juny, blyven liggen , eer en alvoorens de Cchoone
en groote Vlinder, op de meermaals gemelde wyze , te voorfchyn kwam *.
5. W y zullen denzelven in de 5 dc Mg. waarin by met uitgebreide Vleugelen af.
geheeld is , wat naauwkeuriger belchouwen. Deze vertoont een Wyfje ; en
het onderfcheid tuffchen dit en ’t Mannetje bedaat alleen in het dikke Achter-
ly f , en de iets leeniger Sprieten: voor ’t overige zyn ze volkomen aan elkander
gelyk; en men vindt ze nu wat donkerer, dan wat helderer van koleur. De
vier Vleugels, van achteren met een fmallen gevlakten zoom voorzien, heb-
ben eene bruin - graauwe gellippelde grondverwe. De Voorvleugels zyn bovendien
met veele donkere en zwart-bruine, als ook helder - graauwe vlakken
en trekken vercierd; die echter, zo van wegens hunne menigte, als uit hoofde
van derzelver onderfcheiden figuuren, bezwaarlyk te noemen en te befchry-
ven zyn. De meergemelde Mejuffr. Merian meent in dezelven deRomeinfche
Letters B. C. M en V . te konnen .ontdekken; dus zou , by voorbeeld, aan den
voorden rand, in ’t midden, eene C . , in de twee donkere vlakken aan den
buitenrand eene B ., en hier en daar zo wel eene M. als V . te zien zyn. Nu
is het inderdaad wel goed , dat men naauwkeurig acht geeve op diergelyke
Kentekens, voor zo verre ze veel toebrengen tot de enderfcheiding der fóor-
ten; maar als dit zyn wezenlyk nut hebben z a l, moeten die Kentekens ook be-
flendig z yn , en op den eenen tyd , zo wel als op den anderen, gevonden worden
: doch aan onzen Vlinder zyn dezelven niet altemaal te befpeuren, en zo
men ze al vindt, doet ’er de Inbeelding het meefte toe. De heldere heen en
weder getoogen dwarsltreepen vertoonen buiten kyf doorgaans eene M. of V . ;
maar de B. en C. worden, door de daar by ftaande Itreepen o f trekken, me-
nigwerf zo onkenbaar gemaakt, dat men ’er lang na zoeken moet.
§• 9-
De Achter- of Voorvleugels hebben in den graauwen en bruin - gellippelden
grond vier zwart-bruine, gekronkelde, o f op- en nedergaande dwarsltreepen;
van welken de beide middelden het naait aan elkander Itaan, zo dat ze ’er by-
na maar één uitmaaken, en de naalte aan ’t lid is de breedlte. De Kop is helder
-graauw, en de twee Oogen hebben van onderen een rooden kring, en van
boven een breeden witten zoom, die zich aan ieder zyde tot over het geheele
Voorlyf uitdrekt. De zeer groote, blinkende en als vuur fchitterende Oogen
* Vermits ik deze Papilions of Vlinders bet meed in den Herffl, na Zonnen-ondergang,
omtrent allerhande Bloemen, doch inzonderheid rondsom den grooten witten HerflVHy3*
cintb, hebbe zien zweeven; zo zou ik denken , dat. de meeften nog in den Herffl: het
Poppevlies verlasten , en dat de Spadelingen alleen den Winter over blyven liggen. Hunne
vlucht is zeer fneï,- en gaat van een geruifch, dat hunne Vleugelen veroorzaaken,ver*
gezeld. ■ ' ' ' K l e em a n h .
hebben eene rood-bruine koleur; en de Sprieten, die boven dezelven Itaan, tab. VU
zyn geelachtig-wit, van onderen met korte, na byeen Itaande en bruinachtige
Vezelen bezet; en vermits deze Vézelen aan het Mannetje wat Iterker zyn
dan aan het W y fje , zo brengt dit te wege, dat de Sprieten van ’t eerde dikker
fchynen. Tudchen de.Oogen, ziet men aan dezen Vlinder, van onderen, een
zeer langen Zuiger, die in de lengte byna drie duim, en in twee takken verdeeld
is. Hier van bedient hy zich om zyn voedzel uit de Bloemen te zuigen.;
maar zulks niet doende, draagt, hy denzelven te zamengerold en verborgen.
Op den halskraag heeft deze Vlinder een iets verheven Wrong, die wel voor
aan wat bruin, maar ter plaatze daar zé aan ’t voorlyf raakt, zwart bezoomd
is ; aan welken zwarten zoom men ook een Oker - geel boordzel ontdekt. De
Rug, of het bovenfte van ’c Voorlyf is bruin, en zodanig afgedeeld, dat men
’er duidelyk twee Schouderbladen aan ziet. Op het einde van ’t zelve Haan
twee graauwe builen, o f zwellingen., die een zwarten zoom met een Oker-geel
boordzel hebben. Alle deze tot hier genoemde deelen en cieraaden zyn alom
met een teder Vederdof bezet, zo dat ze met een fynen Pels overtoogenfchynen
te weezen; en het overige Aehter-lyf, dat om zyne fchoonheid insgelyks
eene naauwkeuriger befchouwing verdient, is ’er ook mede bedrooid.
§• io-
D it Achterlyf, d a t, ter plaatze daar het aan ’t Voorlyf grenft, dik enron^
is , loopt echter naar het einde allengskens fpitzer toe. Kort aan de beide genoemde
builen van ’t Voorlyf ziet men ter wederzyde eene fchoone vuurver-
wige vlak, waarop een breede Fluweel-zwarte dwarsllreep volgt, die in ’t
midden eene ovaal-ronde, door eene zwarte Tinie verdeelde, graauwe vlak
heeft. De zes volgende Leden zyn alle ïchoon roozen-rood ; waar van de
drie eerften vaö vooren een final wit, en zo wel als alle de anderen, een Fluweel
zwart boordzel hebben. Van boven over dit Achterlyf loopt ’er naar de
lengte een graauwe dreep, welke naar achteren iets breeder wordt, en in ’t
midden door eene zwarte linie verdeeld is. Van vooren wordt deze Itreep
door 'het witte boordzel der drie eerde roozenverwige leden' doorfnee-
den; doch het laatfte lid is geheel graauw. Aan de twee voorfte Pooten, die
in deze Figuur nog gezien worden , fchynt het middelde en langde lid zeer
dik; dewyl het met èen iets lang o f hairachtig V ed e rd o f, o f Vezelen , bewallen
is, dat eene bruin -graauwe koleur heeft. De overige vier Pooten, welleen
hier door de uitgebreide Vleugelen bedekt zyn,en waar aan dat Vederdof
ontbreekt, zyn wat leeniger.
§. i i -
De enge ruimte dezer Plaate laat my niet toe, dezen Nacht • Vlinder ook
zittende, en met geflooten Vleugelen, af te beelden; weshalve ik alleen kort-
lyk zal zeggen, dat hy dezelven niet anders dan de meeden der reets befchree*
' ‘ ifie Deel. ijle Stuk. Y ven