Tm. X. •. §, 17,
Deze tot hier toe befchreeven Vlinder wordt van veeie Infeéten ■ Verzamelaars
de Dijiel - Vink genoemd. Daar zyn ook drieê'rleie oorzaaken tot deze
benoeming voor handen. Eerftlyk wordt deze Vogel veelvuldig op de Dille,
len gevonden; dewyl de Wyfjes van deze foort, na dat ze bevrucht z yn , hunne
Eiertjes aan de Diftelen leggen Ten anderen zoekt deze Vlinder zynvoed-
zel meelt aan de bloeflem der Diftelen, gelyk de Diftelvink zyne ipyze vindt
aan het Zaad. Ten derden zullen ook mogelyk de fchoone bonte koleuren van
dezen Vlinder daar toe aanleiding gegeeven hebben; en wel zo veel te meer
dewyl dezelven uit w it, zwart, ro o d , geel en bruin beftaan, welke vyfderleie
koleuren ook aan den Diftelvink gevonden worden.
B Y Z O N D E R N A R I C H T , betreffende den hier
beven befchreeven V linder, o f zogenaamde
» D istelvink.
„ " T V Heer RSfel noemt deze bovengemelde Rups, de Eenzaame op Difleleti
,, - L / aazende Deern ■ Rups. Maar dat ze noch alleen van Diftelen leeft, noch
„ eene Eenzaame z y , heeft gemelde Heer Röjel naderhand zelfs ondervonden,
„ en daarom ook niet nagelaaten zulks in zyn Derde Deel omftandig aan te
„ toonen. Doch wy zullen zyn Naricht of Byvoegzel van deze Rups,, die wy
,, thans befchreeven hebben, als hier te pas komende , terftond op deze be-
• „ fchryving laaten volgen. De Heer RSfel zegt dan aldus:
Schoon ik reets 14 jaaren met het nafpooren en onderzoeken van Infeften
bezig geweeft ben, kan zulks my echter de verdere waarneemtngen daarvan
niet verhinderen: want als ik maar van een onbekend Infeft hoore, welk zich,
inzonderheid, in onze Landftreek onthoudt, kan ik niet ruften voor dat ikhet-
zelve machtig ben. Toen derhalve-in den jaare 1752, omtrent het midden
van Juny, onder de Landlieden eene algemeene klachte ontftond over eene by-
zondere foort van Rupfen, welke de bladeren der Artisjokken ten eenemaal af-
vrat; bekroop my de luft om deze Rupfen te leeren kennen, naar ’t veld te
gaan, en dezelven te zoeken. Schoon ik nu nog wel 50 treden van de Akkers
a f was, waar op ik wift dat Artisjokken ftonden , ontdekte ik reets to t myne
zeer groote verwondering louter ledige ftengels en fteelen; en de Akkers zagen
’er niet anders uit, dan of ze met droog Bezemrys beplant waren; doch
toen ik nog wat nader kwam , ondervond ik een walglyken reuk , die my vaft
deed belluiten, dat ’er veeie Rupfen op dat Land moeften wseezen. Ik Bedroog
’er my ook geenszins in : want ik kon naauwlyks eene trede op den Akker
doen, zonder te gelyk eene menigte Rupfen te vertreeden. Doch myne
verwondering nam nog meer to e , wanneer ik aldaar, zo ’t my toefcheen,
Doorn-
Doorn-Rupfen aantrof, die my nog geheel onbekend waren; welke reets al Ta». X.
het bovenfte loof der Artisjokken op het ganffche Veld afgevreeten hadden,
en nu aan de onderfte op aarde liggende bladerén bezig waren; hoewel het my
ook toefcheen , als o f de meeften daarvan op weg waren om andere Akkers te
bezoeken; dewyl ik ’er veelen aan den Weg op Kliffen, Diftelen, Brandnetels
en andere diergelyke gewaflen zag; welken zy ook al doorknaagd hadden. By
deze gelegenheid vraagde ik eenige Landlieden, die de geleeden fchade zeer
betreurden, o f zy diergelyke Rupfen al dikmaals, en reets voor dit jaar be-
fpeurd hadden? Ik kreeg ten antwoord, dat zy dezelven nimmer voorheen gezien,'
maar wel van hunne Ouders gehoord hadden, dat voor omtrent 40 Jaaren
de Artisjokken- Akkers dopr diergelyke Rupfen geheel verdorven waren
geworden; doch dat men ze federt dien tyd niet meer ontdekt had.
Deze Rupfen waren nu niet alleen zeer groot, maar ook meerendeels zwart,
met geele zyde- en rugge-ftreepen; gelyk die óp Tal. X. Fig. 1.; doch weinige
waren zo geel als die van Fig. 2. Wanneer ze op frifche bladeren zaten,
wikkelden zy^zich eenigzips in, dezelven , door ze met haar fpinzel zamen te
trekken. In ’t kruipen waren zy zeer gezwind, en als men ’er eene aanraakte,
viel zy terftond naar beneden, en befpoog den vinger, die haar aanroerde ,
met een groen fep , dat ze uit den mond opgaf: ook fpon elk in ’t kruipen een
draad, waar aan zy zich van de hoogte naar beneden liet zakken.
Vermits ik nu begeerig was om ook de Vlinders, uit deze Rupfen voortko- 0
mende, te leeren kennen, nam ik verfcheiden van de grootften mede naar
huis, alwaar zy niet alleen m Peppen veranderden, maar ook «jndelyk als
Vlinders te yoórfchyp kwamen. Poch ik was niet weinig verwonderd, ziende
dat deze Vlinders geene andere waren, dan die , welke ik op de X dc Tal.Fig.
6 en 7. afgebeeld hebbe. Hier uit nu leerde ik, dat deze Rups , die gewoon-
lyk een eenzaam leven leidt, ook zomtyds gezellig leeft,en ten hoogdenfcha-
delyk kan worden. Dit heeft my misleid, en haar in den beginne voor eene
andere foort van Rupfen doen neemen; op dat nu ook andere Liefhebbers daar
door niet bedroogen worden, hebbe ik dit byzonder Naricht gefchreeven.
NB. Vermits in de Aanmerking op het .blad A. peg. 3. reg. 7. Raat: met twee JSaprdJpitzen voor-
zien j dat eigentlyk moet weezen :tmee ftompe bairige Pootjes zonder Klaaunvtjes, als zynde dit
eene byzondere Eigen febap dezer Ee,rfte ClaiTe, gelyk ii) den Text pag, 4. reg. 1, 2 , 3 , 4.
duidelyk gezegd wordt;zo gelieve.de gunüigeEeezer d^ar pp verdupfa te zyn, om njetip
het rechte Kenteken te mifTen; welke feil de Heer fflemann vei zocht heeft op het einde
dezer Clafle te verhelpen.
h s VOOR