Tab. £ §■ 4.
ïk neemé ’t als eene bekende zaak aan, dat de Rupfen gezamentlyk liaate
huid veranderen, o f wel vervellen. Dit gefchiedt, voor zo veel ik hebbekon-
nen bemerken, tot drie onderfcheide reizen * , en gaat aldus in zyn werk :
wanneer de tyd nadert dat ze haare eerfte huid zullen afleggen, maaken zy
onder elkander een Spinzel, op het welke zy zich vallzetten, en één , o f ook
wel twee dagen , digt by elkander en zonder beweeging blyven ; ( uitgenomen
wanneer een ander lnfeét haar te na komt; want alsdan liaan zy met den Kop
rondsom van zich, om in dezervoegen haaren yyand af te weeren) daarop beginnen
z;e achter het hoofd te zwellen, en de oude huid, haar nu te nauw wordende
, barft eindelyk aan Rukken; waar-na dan eene iets grootere Rups gezien wordt,
wier hoofd en doornpunten aanvangkelyk bleek , maar na eenige minuten reeds
donkerer zyn. Het ly f ziet ’er glad en zwart uit; en men befpeurt nu ook de
geelachtig - roode vierkante vlakken wat duidelyker dan voorheen. Wanneer
deze verandering voorby is , beginnen zy weder ziek te beweegen , en -naar
frifch voedzel te zoeken.
§ 5-
Gelyk nu het vervellen o f afleggen der eerfle huid gelchiedt, zo is het ins-
gelyks met de tweede en derde gefield: des heb ik Hechts twee zaaken daar by
aan te merken, L dat alle verveningen haar zeer bezwaarlyk vallen, jazelfhaar
menigmaal het leven kollen. II. Dat de Rups door haare laatlle vervelling
eerll tot haare volkomenheid geraakt. Aanvangkelyk zyn het hoofd en de doornen
geelachtig, maar zy worden beide wel haalt zw a r t; het ïy f is met korte
graauwe hairen bezet; de doornpunten zyn langer dan te vooren; de vierkante
of dobbelfleene vlakken, als het voorriaamlte kenteken van diefoort zynde,
zyn rooder-geel j en de acht Buikpooten o f Stompen roodachtig- brnin. De
Rups neemt hierop geduurig in grootte toe, en wordt na eenige dagen reeds
Fig. 1. eens zo groot. In de eerfle figuur der eerlte Tab,, hebbe ik deze Rups , zo als
zy ’er voor haare laatlte vervelling uitziet, afgebeeld. Deze vertoont op dat
rug gedachtig- roode vlakken , en is alreede met korte zwarte doornpunten
voorzien, maar nog zonder hairen. Haare grootte is één duim ; doch zy worden
ook niet zelden nog grooter, inzonderheid als ze goed voedzel krygen. In
Fig. 2. de tweede fig. dezer Tab. ziet men ’er eene volwalTen, na de laatlle vervelling,
• -en van de grootfle foort, zynde byna duim lang; alhoewel ze nier a lle, inzonderheid
by gebrek van goed voedzel, zo groot worden.
§- 6.
* Pot de „meefte Rupfen meer.dan driemaal vervellen , hebbe ik dikwyls opgemerbt, en
de Heer Röfel heeft by de opluvecking der groote prachtige groene Paapwen-Vlinder-
R-ups, door hem in-zyn IV. Deel, Tab. 23, afgebeeld, -ondervonden, dar dezeviermaal
voor haare laatlte verveliing, waar na zy een Popje wordt, verveld is „ of eene andere
huid gekreegen heeft. Kleemank.
* -§. 6. Tab' u
Nu zal ik deze tot haaren vollen wasdom geraakte Rups wat nauwkeuri-
■ hefchrvven. Ëene Rups, in ’t algemeen befchouwd, bellaat, als bekendis,
uit het Hoofd, den Hals en ’t Lyf. Het Hoofd i s , zo als by de meefteRup-
fen dezer Clalfe, hartvormig, in ’t midden iets ingeboogen en alzo verdeeld,
dat deze deelen naar den bek te zamen loopende een Driehoek formeeren: aan
den bek gaan, als gewoonlyk, twee fpitzen o f punten nederwaarts , die van
zommigen de Vreetpunten genoemd worden. Het Hoofd, zo wel als de Hals,
is met veele korte ftompe puntjes bezet , welke veroorzaaken dat deze beide
deelen’er dof glinllerend uitzien. Het L y f bellaat uit tien afdeelingen , leden
of ringen, zonder het achtereinde mede te rekenen. Aan den hals en aan de
ringen t’zamen bevinden zich 8 paar pooten , en wei inde volgende orde;
naamiyk: drie paar fpitze voorpooten aan den hals * en de twee eerlle leden;
daar op volgen twee leden o f ringen zonder pooten; voorts weder aan ieder
van de vier ringen een paar ftompe pooten, gemeenlyk de Buik-pooten ge-°
noemd; daar op zyn weder twee ringen ledig; dan volgt de laatfte ring, of
de^Nafchuiver, welke weder met een paar ftompe pooten van achteren voorzien
is. Op den rug ziet men terftond de geelachtig ■ roode vierkante vlakken,
die nu'wat donkerer dan in de eerfte Fig. verfchynen; _ en waar van ’er ieder
ring, den eerften en de twee laatfteil uitgezonderd, één heeft. Deze vlakken
worden in de lengte door den zwarten ftreep doorfneeden, welke over den.gei
l e n rug, en buiten de vlakken, wat breeder uitloopt, en vaheenigen de Polsader
genoemd wordt. Ook zyn niet weinige dezer vlakken overdwars heel fyft
zwart doorfneeden. Voorts ziet men op alle ringen, behalven de korte graauwe
hairtjes , welke op de dwarsvoüwen liaan, zwarte eenigzins lange , doch
daar by zeer ongelyke Doornpunten, die recht op ftaande fpits toeloopen , en
bytakjes hebben , welke echter aan deze foort zeer teder of zagt zyn. Zelfs
de Doornen zyn zo hard niet, dat ze iemand by het aanraaken zouden kunnen
bezeeren. Betreffende het getal dezer doornen, ik vind ’er gemeenlyk op ieder
ring zeven, behalven op de twee voorften en twee achterften : want de
twee voorften hebben maar zes; de laatfte op één na maar vier , en de.aller-
laatfte maar twee Doornen.
V §• ?• '
'Nadat nu de Rups zich een tyd lang óp haar Wilge verluftigd , gevoed,
ge-
* Wanneer de Hr; Rafel hier van den hals (preekt, verfhat hy daar door niet anders dan den
eerften ring, onder welken de eigëiitlyke hals der Rupfe dermaaten verborgen ligt, dat
3 !hy alleen by het uittrekken der Rupfe te-voorfdiyn komt;zo‘ dat tfien ligtelyk den eerften
I 5ing, die op het Hoofd volgt» voorden hals zelfs zou neemen : want aan den eigently-
ken lials eener kiïpfe heb ik nooit pooten gezien , maar alleen aan den eerften ring*
Kuemar n.
ijle Deel. ijle Stuk, B