T ah. de naalden der Pynboomen at; doordien ik niet begrypen konde, waarom
XV1I‘ en op welke wyze zy anders in ’t Woud komen zo u , waar omtrent- geen Heg?
# gen o f Ooftboomen te vinden waren; zo ontnam ik den genen, die tot hier
toe L eere - boombladeren gegeeten hadden,dezen koft ten eenemaal; en gaf haar
bladeren of naalden van den Pynboom in de plaats. Toen bleek het-, dat deze
verandering haar niet onaangenaam was; want zyfcheenen van dit laatlfe voeder
nog greetiger te eeten, dan van ’t eerfte. Na dat nu alle deze Rupfen van tyd tot
tyd in Poppen veranderd waren, geleeken zy elkander niet alleen, volkomen
maar ik wierd'ook overtuigd, dat ze van dezelfde foor: waren, die ik te voo’.
ien aan de Pynboomen gevonden had.:
§• 2.
i.
Geene dezer Rupiên wordt boven de i 5' duim lang, en alle ■ blyven ze ta*
melyk dun. (zie de i H g .) Haare Leden z vn diep ingekorven. De Kop-
die zeer klem is , is blinkend zwart van koleur, en van boven verdeeld In
vergelykmg van de overige leden o f ringen is de hals ook zeer dun. De grond--
ver we der gantfche huid is graauw. Aan den Hals ftaan eenige tedere ^eele
dwars ftreepjes. Over den gantfehen R u g , in de lengte,. loopen twee dubbele
, imane, geele Imiè'n, die echter eene tamelyk breede, helder-graauwe tus-
fchenruimte laaten ; waarin op den tweeden, zesden en achtften Ring eene
zwarte vlak gezien wordt. Daarenboven zyn de gemelde geele liniën overal
met eenebreeder, zwarte linie omgeeven.. Op ieder Ring, van den hals a f
tot aan de twee laatften, ftaat wederzyds, in de geele liniën, een verheven menie-
roode knop, e n , als ik den zesden uitzondere, waar op de reets genoemde,
zwarte vlak is, ziet men by alle de overigen voorwaarts nog een klein verhe
ven puntje van dezelfde koleur. Op den laatften Ring op één na zyn ook wel
diergelyke knopjes te zien, maar deze zyn graauw. De Nafchuiver is gelvk
de hals , flechts met eenige geele ftreepjes getekend. Het overige gedekte des
lyfs heeft verder geen byzondere koleuren, behalve dat de deelen der buiten- '
zyden iets donkerer-graauw zyn, dan de Ruggeftreep. Ook ftaat aan beide-
de zyden van t l y f , op ieder Ring, nog een graauwe knop. Doch deze-
graauwe, zo wel als de roode knoppen, zyn gezamenlijk- met lange en tedere-
nairen bezet, waar van ’er ook eenigen voor om den hals zitten. In den graam
wen grond, naby den buik, zyn ook iets kortere en tedere geele hairtles te,
zien. Het gewoonlyk getal Pooten is mede graauw van koleur even als hek
m m
Deze Rups is met alleen, boven anderen, heel ras in ’t löopen; maar ook
nog bovendien met eene byzondere Eigenfchap begaafd. Wanneer ze van eene
hoogte naar beneden wil, kruipt ze eerft tot aan ’t uiterfte einde van een
takje; en befpeurende dat zy het zelve bereikt heeft, trekt ze zich te zamen
en gaat dus, zich opkrimpende, weder een weinig.te rug, als of ze eerft een!
l°°aloop
wilde neemen opi beter te konnen fpringen-; alsdan doet ze een hicht- Tab.
fprong; en ze is ’er zo behendig b y , dat ze altoos, hoe diep de laagte ook z y , XVII,
gelyk de Katten, op haare Pooten nederkome. Indien nu de tyd haarer ver-
anderinge verfcheenen is , bekleedt zy zich met een teder wit Spinzel ( zie de
2 de H g . ) ; waarin z e , na een paar dagen ftil.gelegen te hebben, de Rupfen- Ug. %.
huid afftrookt, en in zodanig eene blinkende zwart-bruine Pop, zonder (taartpunt,
verandert, als hier in de 3 de Fig. vertoond wordt. Fig. $.
§• 4 -
Als dit nog vroegtydig in den Herfft gefchiedt, dan blyven deze Poppen naauw-
lyks 3 weeken liggen; anders blyven ze den geheelen Winter over. Dienvolgens'komt
de Vlinder o f in den Herfft nog, o f eerft in het volgende Voorjaar
ter waereld. Zyne Vleugels zyn lang en fmal, de bovenden glad, en de onderden
geplooid, gelyk men in de 4 ^ Hg..zien kan, alwaar een Wyfje met Hg. 4.
een dik Achterlyf afgebeeld is. De Kop, zo wel als het gantfche L y f en de
vier Vleugelen, heeft eene blinkende Öker-geele grondverwe. De Oogen en
Sprieten zyn zwart, en de laatftgenoemden, aan beide de gedachten, hairvor-
mig. Op ieder Bovenvleugel ftaan twee zwart - blaauwe ruitvormige vlakken;
de eene aan den voorden, en de andere omtrent aan den achterften rand. By
zommigen is ook de uiterfte hoek des Vleugels fmal, zwart geboord. Het 0
Mannetje is, volgens het bovengezegde, alleen aan het fmaller Achterlyf te
kennen.
§• 5-
In de s de Fig. kan men zien, hoe deze Vogels in ’t zitten hunne Vleugels Fig. g,
zo naauw toefluiten, dat men niets v a n ’t Achterlyf ontdekken konne. Ook
leggen ze dezelven zomtyds nog digter over elkander, dan het hier vertoond
wordt; en dan vallen ze zeer lang en fmal in ’t oog. De Pooten zyn zeer glin-
fterend zwart-blaauw, zonder hairige Bovenfchenkels, doch verder van gedaante
gelyk die van alle Nacht - Vlinders. Men vindt dezen Papillon o f Vlinder
dikwyls aan het dorre hout der Struiken in de Bofchen ; alwaar zy ook
doorgaans paaren, en naderhand hunne Eieren aan zodanige gewaden leggen,
waar aan hunne Nakomelingen door den tyd hun voedzel konnen vinden.
Mm % N A