DER D A G -V L I N D E R S. Tab. IX. 11 r
ken kan: ook is haare beweeging zeer gering, en ze kruipt dienvolgens lang- Tab. IX.
zaam voort.
§• 2 .
Toen ik deze Rups voor de eerftemaal zag, was zy my nog'gantfch onbekend
; en ik wilt bygevolg niet onder welke Gaffe zy behoorde; maar na dat
ik ze byna 8 dagen met Eike bladeren gevoed had , en de tyd haarer verande-
ringe naderde , befpeurde ik wel haaft, dat ze niet alleen van koleur veranderde,
maar ook een band, uit veele tedere draadjes beftaande, om het ly f
getoogen had: vermits ik dit nu als een Kenteken der Rupfen, waar uit de
Vlinders der tweede Gaffe voortkomen , hebbe opgegeeven, kon ik ligt bevroeden
, welken Vlinder ik daar uit verwachten moeit. Kort daar na kwam
de Pop, in de 3 de Fig. afgebeeld, te voorfchyn; zynde even zo dik en Itomp Fig. 3.
als de Rups geweeft was; alhoewel zy ter plaatze daar het voor- en achterlyf
zich van een fcheidt, en.daar zy den draad om ’t lyf heeft, wat ingeboogen
is. Haare koleur is bruin-rood, en de vlakken, die men aan de Rups z ie t ,
vertoonen zich ook hier op het achterlyf in drie reien; alleen met dit onder-
fcheid, dat, daar ze te vooren groen waren, zy nu zwart - bruin zyn. Op het
voorlte deel dezer Poppe ziet men eenige kleine hier en daar verftrooide flipjes;
voor ’t overige is zy even zo ftyf en onbeweegelyk als die van Tab. VIII.
Betreffende den draad, waarmede dezelve, zo als de andere Poppen dezer
Gaffe, valt gehecht i s ; de Leezer heeft Tab. V. §. 2. al konnen zien, in welke
onzekerheid ik daar omtrent geweeft ben , en dat ik myne nadere ondervinding
des wegens reets in het Voorbericht voor deze Gaffe bekend gemaakt
hebbe.
§• 3-
N adat ik 16 dagen op den Vlinder, die in deze Pop verborgen was , gewacht
had, kwam hy eindelyk te voorfchyn, zonder dat ik iets befpeurde, waar
in zyne geboorte van die der anderen verfchilde: hoewel ik my voor ditmaal
zo veel daar over niet bekommerde, als ik wel begeerig was om te zien, zo dra
zyne Vleugels hunne behoorlyke grootte bereikt hadden, en flerk genoeg waren
, of ik niet een Vlinder van die foort verkreegen had, welke met fchoone
blaauwe Vleugels pronkt, en die men des Zomers dikwyls in groote menigte
op de Weiden ziet zweeven. Want ik was al federt een langen tyd begeerig
geweeft, om de Rups van dezen Vlinder te leeren kennen. Maar ook ditmaal
was ik in myne hoop bedroogen: hoewel myn ongeduld, daar over ontftaan,
wel haaft bevredigd wierdt, toen ik een nog zeldzaamer Vlinder ontdekte, dan
die gene is , welken ik verwacht had. De 4 de Tig., waarin ik hem vliegend Fig. 4.
afgebeeld hebbe, laat ons de bovenzyde zyner Vleugelen volkomen befchou-
wen. De grondverwe des Lyfs en der vier Vleugelen is zwartachtig - bruin ,
doch de Voorvleugels zyn wat donkerer dan de Achtervleugels; ook ziet
men in de eerften eene zeer fchoone hoog-blaauwe vlak, met een Violet-ko-
leurigen weerfchyn, die zich, aan ’t breedfte einde der Vleugelen, van ’t lid
af