Tab. IV. Doch dewyl ze in onze Landen niet te vinden i s , loopt men ook geen
en V. gevaar, dat men ze voor eene verkeerde zou aanzien*,
| 4 *
De gedaante en ’ t getal der Leden, mitsgaders de geheele gefteltenis dezer
R npfen, i s , even als die van alle anderen. De Kop is , ten aanzien van ’c
gantfche ly f , klein, anders met alle gewoonlyke deelen voorzien. De 3 paar
fpitze Voorpooten zyn gemeenlyk bruin , de 4 paar (lompe Buikpooten en de
Nafchuivers hebben altoos dezelfde grondverwe als het lyf. Te r plaatfe daar
deze Rupfen (lil zitten, weeten zy zich , door middel van haare Buikpooten,
dermaate vafl te houden, dat men moeite en tyd noodig hebbe, om z e , zonder
kwetzing, los te krygen en af te neemen. Ik zal by eene volgende gelegenheid
de gefteltenis van zulk een Poot, met behulp van 't Vergrootglas,
nog wel eens duidelyk voor ’t oog brengen; en te gelyk, volgens de geringe
maat$ myner kundigheid, verklaaren, hoe ’t mogelyk z y , dat de Rupfen, met
zulke (lompe en platte Pooten, zich overal veel veiliger konnen vafthouden ,
dan o f z e , in plaats van die (lompe , fcherpe en fpitze klaauwen hadden. Uit
de
* Wanneer de Heer Röfel hier gewag maakt van eene foort van grooter Rupfen, die aan de
tegenwoordige zeer gelyk is, en dezelve voor eene uitheemfche opgeeft, zo heeft hy by
mangel van ondervinding gefeild-; ook beeft hy zynen misdag vervolgens edelmoedig erkend,
toen hem de gemelde groote, voortréffelyke en fchoone Peereboomen- Rups ,
dooreen voornaamen Liefhebber, levendig uit Weenen toegezonden, en tevens bekend
gemaakt wierd , dat dit prachtig Infect geenzins een Uitheemfch, maar een Europëifch ,
en zelfs een in Duitfchland zich ophoudend Schepzel zy. De Autheur heeft deze merkwaardige
en recht koninglyk vercierde Rups in zyn IV de Deel befchreeven, en op Tab.
• XV. en XXIII. enz. met haare gantfche verandering uitneemend fraai afgebeeld. Schoon
nu de tegenwoordige foort van Rupfen met die grooter foort veel overeenkomft hebbe, jp
ze van dezelve echter reets in haare .jeugd onderfcheiden-; als wanneer zy ’er zwarter uitziet
dan de andere; ook heeft ze geene -zo verheven ftaande knoppen, en geene zo glad»
de, maar eene met veel tedere hairtjes begroeide huid , waar van zelfs fret 'hoofd niét
uitgezonderd is; hier benevens is ze doorgaans op de Ringen met zwarte vlakken voorzien
, die men aan de andere niet gewaar wordt. Dus vertoonen ook de Vlinders vanbei-
de deze foorten, inzonderheid de Mannelyke Vlinders, onaangezien hunne gelyk heid, echter
hier en daar een merkelyk onderfchetd; want de Weener- Vlinder hééft, noch eene zo
aanmerkelyke witte vlak in zyne Voorvleugelen, noch eene zo bruin - geele koleur inzyne
Achtervleugelen . als deze, waar van de Heer RSfel thans fpréekt. B Byaldien de ondervinding
my nog leeren mogte, dat de gemelde groote Rups de Peereboom-bladeren, meer
dan andere, ofwel dezen alleen tot haar onderhoud verkiert, zal my niemand kwaalyk
gelieven te neemen, -dat ik die grooter foort en de hier befchreeven kleiner, niet voor
eenerleie, maar veel meer voor twee geheel van elkander onderfcheiden, en elkander
flechts gelykende Schepzelen houde. In dat geval zóu ik vrymoedig geheel durven afwy
ken van ’t gevoelen van zodanige Liefhebbers der Infeften , die de groote Weener Rups
en de hier befchreevene voor eenerleie foort houden; en denken, dat de Weener Rups
alleen daarom eene zo aanzienlyke grootte bereikt, om dat Weenen (alwaar alle Infec*
ten grooter worden, dan in de Noordelyker geweften, ) Ziiidelyker Tigge dan de Neii'
renbergfcbe en andere nog meer ten Noorden gelegen Landftreeken*
Kleemann.
209
de knopjes komt eene heldere vochtigheid, gelyk kleine Paerlen, te voorfchyn, tab iV
als men de Rups wat gevoelig aanraakt; welke Eigenfchap my doet vermoe-en V.
de% dat zodanige knopjes niet enkel tot cieraad gefchapen zyn; maar ook tot
het leven dezer Diertjes noodwendig, en deswegen van binnen zeer konftig
toebereide iedemaaten moeten weezén. °
S- 5 .
. Het rpinzel, dat deze Rups maakt, en waar in zy in eene Pop verandert
is een werk, dat boven al verdient met eene byzondere opmerkzaamheid en
verwondering van een ïegelyk befchouwd te worden. De uiterlvke gedaante
u i Zev f IS ,ee?e vl.es> o f als een ë lazen Retort met een korten en wy.
denhals. Deszelfs koleur is zeer verfcheiden; eenige zyn roodachrig - bruin
andere witachtig, en vertoonen meer eene digte taaie huid, dan een fpinzel:
want het is zo vaft van tedere vezelen door elkander geweeven, dat 'er geen
lucht doordringen konne: ik kan het derhalve niet beter vergelyken, dan bv eene
gedroogde OlTeblaas. Het maakt ook, even als deze, wanneer het te za-
men gedrukt wordt, eene foort van geruifch, en kan eene tamelyk fterkedrukking
wederftaan. De oppervlakte is met veele tedere vezelen bekleed en
door deze is het fpinzel op zyne plaats vaftgehecht. De hals is van boven
open , en deszelfs buitenfte rand fpits uitgepunt. Doch het merkwaardigfte
van dit verblyfis inwendig te zien. Te r plaatze, daar de hals begint , ftaat
eene rei ftyve vederfpitzen in ’t rond digt aan elkander; alle welke vederpen-
nen omtrent de opening van den hals in een fpits punt te zamen loopen. Zv
yerftrekken genoegzaam voor eene fluiting, waar mede de Rups haar gebouw
toeOuit, en die zich van buiten niet zonder geweld, doch van binnen met
weinig moeite laat openen. Men kan dezelve klaar genoeg door de huid heen
zien, gelyk de 6 *'■ F ig .aantoont; en op dat men een levendiger en duiddykera, «
begrip van ^ M a c h in e krygen moge, dan ik ’er met enkele woorden van
geeven kan, zo hebbe ik dezelve in de 7 de Fig. doorgefneeden, in de 8 van 7
geheeld!126 afSezonderd> en m de 9 de Fig. van binnen uitwaarts verkort , af- 8.
§• 6-
De Allerhoogfte heeft ons wel in ieder Infeö , gelyk in alle zyne overige
Werken , genoegzaame Merktekens eener oneindige Almacht en Wysheidvoor
oogen gefield; maar nademaal zich geduurig by het eene meer volmaaktheden
dan by het andere openbaaren, zo moet ook zomwylen dat gene welk wv
als iets buitengemeens aan eenig Schepzel ontdekken, ons ter aanfpooringe dienen,
om naauwkeuriger en vlytiger acht te geeven op de overige dingen die
wy anderszins nalaatig, zo niet gantfch verachtelyk, zouden aanzien, alleen-
Jyk daarom, dewyl ze ons te algemeen voorkomen. Buiten dit oogmerk zou
ik byna geen genoegzaamen grond konnen bedenken, waarom God juift het €enre„l i l II voorbeeld deze Rups, boven alle anderen, met eene byzondere
. ijte Deel. ifte Stuk. X) d y o l