gedaante en tekening der Poppen, en eindelyk door de ongetyke grootte 'der,
Vlinders zelfs, genoegzaam overtuigd z yn , dat deze twee volkomen .van elkander
onderfcheiden foorten zyn, en bygevolg, uit kracht der natuurlyke ord
e, niet van elkander konnen aflbammen Dit geeft my aanleiding, om van
nog twee andere gevoelens, raakende de Voortteelingder Infecten , te gewaagen;
welken, fchoon ze niet geheel tegen alle reden.eering aanloopen, echter, als
men ze naauwkeurig onderzoekt, door de ondervinding ongegrond bevonden
worden. Het eerfle dezer Gevoelens is: Dat dikwyls door. de vermenging van een
Mannetje met ten Wyfje van tweeërleie foort ,eene derde en nieuwe foort voortgebragt
wordt,, en dat daar uit zo veelerleie foorten van Vlinders en InfeSen cntflaan. Z y ,
wien dit geloovelyk voorkomt, beroepen zich op het voorbeeld, dat men
daar van onder de Viervoetige Dieren en Vogelen ziet. De Muil-Ezel, zeggen
z e , heeft zyn ovrfprong van een Paard en E z e l; de Wyfjes der Kanarie - Vogelen
paar en. met Sysjes, Putters en andere Vogels, met wellen zy niet alleen fongen
teelen, maar ook zulke jongen, die van beide foorten.iets aan zich. hebben, en deswegen
genoegzaam -eene derde foort uitmaaken. Waarom zou zulks byfde InfeSen ook
niet konnen gefchieden? Deze aangehaalde Voorbeelden zyn wel inderdaad waarheid;
doch hier uit kan men niet anders befluiten, dan dat de mogelykheid der
teelingen van Balbaarden by de Infe&en, zo min als by andere Dieren, tegen
te fpreeken zy. Maar valt het dus ligt de mogelykheid daar van te b&peuren,
het zou ipiflchien zeer bezwaarlyk vallen ’er de daadlykheid van te bewyzen.
Het zou toch in den grond een vaifche Sluitregel zyn, te zeggen: Dewyleenige
foorten van Dieren zich, uit nood en dwang, met vreemde foorten. vermengen , is het
ook waarfcbynlyk, dat andere zulks uit eene vrye natuurlyké drift doen. En op zodanig
eene wyze redenkavelt men, als men ’t gene van de Paarden en E zels ,
o f van de bovengemelde geflachten der Vogelen gezegd is, tot de Infecten be-
trekkelyk wil maaken. Geen een van alle de Dieren immers zal zich met .eene
vreemde foort .vermengen, ten zy het,by gebrek van qeoe Gade zyner foor-
te , door eene overmaatige drift en geilheid daar toe gedreeven worde.:,, deze
omltandigheid heeft altoos plaats, als Ier Balbaarden van Dieren geteeld worden.
Want; om by de aangehaalde Voorbeelden te blyven, eenEzél zal geen
Paard befpringen, en. dit weder geen Ezel toelaaten , zo lang den Paarden en
Ezelen beide de keur vry Ibaat, en voor dat nog daarenboven hunne geilheid
.. . . ..,-u j . ; , ten
* De Heer Rifil Xchynt Kier het omlerfckeid tuffehen d ezenen den witten Vlinder, waar va*
ik in .de Aanmerking onder j, 2. hier boven, gewag'gemaakt hebbe, als zeer na gelyk aan
"elkander,'in ’t geheel niet helpeufd, maar die beiden,.om hunne gelykheid, voor eenerleie
Schepzels gehouden, en het onderfcheid alleen yoor wiiielvalligheden'aangezien-te- hébben:
dewyl hy, in piaats van de verfcheidenheid dezer beide foorten op te merken, veel meervaii
het onderfcheid der grootte tuïTchen dezen en den voorigen Vlinder fpreekt. My zyn, behalve
de voorgemelde foort dezer Dag - Vlindersnog twee andere bekend, welken veelfmaller
Vleugels hebben; die in ’.t Voorjaar, en den Herftt in de .Bofchen .omvliegen; maar de Bjps
- daar van is my tot nog toe niet voorgékotnen; indien ik dézelVé vervolgdhf vihdS, Zal ikze
-■ benevens .den Vlinder in myne Byvoegzels, afgebeeid, vertoonen; zo ik dezelvéaiiet mogtOiUr
. dekken, zal evenwel de gedaante des Vlinders mededeeien. K l h £ m a t; n.
d er D A G - V L I N D E R S . Tab. V. 97
ten hoogfben top gelbeegen is. De Wyfjes der Kanarie - Vogelen zullen nooit Ta*. V.
paaren met Vogels van een ander gellacht, als zy Mannetjes van haare foort
konnen krygen; en geen Pluimgedierte, in vryheid zynde, zal vreemde W y fjes
zoeken ; maar ieder houdt zich aan zyn eigen gellacht. Hier uit nu is dui-
delyk te zien, dat de ongelyke vermenging van Ieevende Schepzelen tegenna-
tuurlyk, en de verwekking van Balbaard - foorten enkel eene werking van
menfchlyke vinding zy. Want als de Dieren en Vogels zich onder elkander,
uit eene natuurlyke drift, vermengden, moelb ’er noodwendig uit volgen, dat
wy ’er hedendaags weinige of in ’t geheel geene meer vonden, welken volkomen
geleeken naar die, die voor 50 o f 100 Jaaren afgebeeid zyn geworden.
Doch nademaal de Almachtige Godt allen leevenden Schepzelen, en bygevólg
ook den Infe&en, die neiging heeft ingefchapen, om zich alleen met huns ge*
lyken te vermengen, en alleen huns gelyken voort te brengen, komt het mjr
als eene uitgemaakte zaak voor, dat onder de Infe&en zoveel te minder ongelyke
vermengingen en daar uit volgende geboorten van Balbaarden gebeuren,
hoe minder dezelven, ten tyde hunner Teelzuchte, gebrek aan geïyke foorten
vinden. Maar of men niet, door deoplluiting van twëeërleie foorten van Vlinders,
o f andere Infe&en uit eenerlei Hoofdgeflacht, als dezelven recht geil
wierden, Balbaarden Zou konnen teelen, wil ik liever op de proefneeming laaien
aankomen, dan het tegenlpreeken. Ondertulïchen zou het al zo onrnoge-
lyk zyn , dat diergelyke Balbaarden van Infe&en, als’er al eenige voortgebragt
wierden, weder anderen konden voortbrengen, als het onmogelyk is,datMuil-
Ezels o f Balberd-Kanarievogels ooit in Ibaat zyn, om hun gellacht voort te
planten.
§. 6.
De Ondervinding leert ons, dat ’er byna geen Kruid o f Gewas, ja zelfs bezwaarlyk;
een’ Dier gevonden wordt, waar op zich niet de eene o f andere'foort
van infeeben ,- daar aan byzonder eigen, geneert: zelfs onthouden zich op de
groote Jnfe&en|wederom kléiner. Ik ben verzekerd, -dat ik honderd foorten
van kleine Infe&en zou konnen aantöonen, die alleenlyk op eenerlei geflacht
van Dieren o f Gewalïen gevonden worden, en die ook daarenboven nergens iri
de Waereld huns gelyken hebben. Dit nu heeft reets in vroeger tyden aanlèi*
ding gegeeven tot een byzonder gevoelen,, dat nog hedendaags by veele Men-
fchen volkomen geloof vindt. Men fielt naamlyk, uit het voorgezegde, vollbrekt
valb, dat, zo niet alle, nochtans de meelbe Infe&en uit dé lappen en overvloedige,
zomwylen verdorven, vochtigheden van zodanig een Dier of Plant, waar
op zy zich onthoüden , als van zelfs en bygeval voortkomen; en dat God reets
in de Schepping allen en ieder Schepzel die eigenfehap en dat vermogen heeft
ingefchapen, om uit zich - zelve kleine Inle&en voort te konnen brengen. ’tZou
my niet zwaar vallen dit vooroordeel volkomen te wederleggen , maar ’t zon
hier te veel plaats wegneemen, waarom ik ’er voor tegenwoordig van afzie ;
terwyl ik hóope, dat de meelten myner gunlbige Leezers reets vooraf van de
waarheid dezer Stellinge overtuigd.zullen weezeri; dat alle leevende Sehepze-
* i j l e D eel. i j le Stu k . ^ jejlj