DER D A G-V L I N D E R S. Tab. V. 33
daar mede aanraakt, ontwaar wórdt. O f men nu dit gevoel, welk de Vogel Tab.V,
daar door ontvangt, den reuk, o f iets anders noemt, is my onverfchillig. Voor
’c overige ontbreekt het dezen Vlinder aan geene Ledematen, welke de anderen
dezer Clafle deelachtig zyn. Hy weet ook het voedzel, tot zyn onderhoud
noodig, uit de ftekelige Diftelbloemen, met zynen Slurp o f Zuiger , heel behendig
te haaien. Doch zyn leven- eindigt meeftal met de aankomft der Zomer
hitte.
§. 8.
By ’t voorgezegde heb ik nog kortlyk aan te merken, dat deze Vlinder onr
gemeen fnel in ’t vliegen, en daar by een rechte Menfchen - vriend is ; doordien
hy dezelven, by warm weer, vaak 20 a ?o treden begeleidt, o f navliegt,
ja ook veeltyds de ftoutheid heeft van op de Klederen en ’t Linnen te gaan zitten.
Inzonderheid fchynt hy de witte koleur meelt te beminnen; nademaal ik
dikwerf befpeurt hebbe, dat hy de witte Regenkleden o f Sluijers, waar mede
de Vrouwen in Duitfchland gewoon zyn te wandelen, van verre ziende, daar
op vliegt, ’er op gaat zitten, en zich een tyd lang laat voortdraagen.
Eindelyk moet ik nog zeggen, dat deze Vlinder, van wegens de Letter, die
hy op het onderfte des Vleugels draagt, doorgaans de G - o f V.-Vlinder ( o f
de gehakkelde Aurelia) gënoemd wordt. Van het voedzel o f de kweeking
der Rupfe acht ik niet noodig iets verder te melden, dewyl ik zulks elders
genoegzaam befchreeven hebbe.
De Eenzaame, Diklyvige Doorn-Rups, aazende op kleine
Brandnetels, met haare verandering tot
in een Vlinder.
§- i .
Onder ’ t groot getal van Infeften, die ik federt eenige jaaren herwaarts ver - T ab. VI,
zameld, en geduurende hunne veranderinge opgekweekt hebbe,is’er my
geen één zo moeilyk gevallen als de tegenwoordige Doorn - R ups. De daaruit
voortkomende Vlinder was my wel voorlang bekend geweeft; ja ik kan hem
tellen onder die génen, met welken ik den grond gelegd hebbe ter verzame-
linge myner Infecten; en daar is van dien tyd a f geen jaar verloopen , waarin
ik dezen Vogel niet heb zien vliegen en gevangen: maar de Rups, waarom
het my meer dan om dén Vlinder te doen was , bleef veele jaaren voor my
verborgen; tot dat ik ze eindelyk, op een zomerfchen dag, heel toevallig ontdekte,
en wel aan dezelfde Gewaffen, waar aan ik ze te vooren honderdmaal
vergeefs gezocht hadde.
ijlt Deel. ijle Stak. E g „