OER N A e H T - V L I N D E R S. Tab. V I. £>17.
aan volwaflen Rupfen waarneemt, duidelyk befpeuren*. Z y veranderen der- Ta„
halve by haare vervelling niet anders, dan in de grootte; o f ten hoogden in
zo verre, dat de grondverwe haarer huid iets donkerer, en de tekeningen daar
in wat ziqhtbaarer worden. Zo dikmaals als de tyd voorhanden i s , waar in ze
haare huid moeten afleggen, kruipen ze , zo kort als mogelyk z y , öp éene
plaats te zamen, en blyven aldaar zomtyds twee dagen lang onbeweegelyk zitten
, ten ware eenig ander Inledt haar kwame ontruRen. In dit geval trachten
z y , door het heen en weder Haan met den kop, het naakend gevaar te ontgaan,
en haaren vyand a f te weeren. Men heeft maar ééne van deze by elkander
zittende aan te raaken, om de gantiche menigte in beweegïng te brengen*
als of ze , gelyk het fpreekwoord zegt, alle voor éénen man Ronden. Wan’
neer nu ’t geheele broedzel de huid afgelegd h eeft, verkiezen zy een nieuw
verblyf, en de oude afgelegde huiden blyven gezamentlyk in het fpinzel hangen.
Na de laatfte vervelling fchoolen ze niet meer zo digt by elkander; dan
begint elk op zich zelve haar voedzel te zoeken , en wel naar zodanige Boo-
men om te zien , waar aan de Wyfjes- Vlinders nog geene Eieren geleed hebben;
zo dat van diergelyke fchadelyke Rupfen zelden een Boom vry blyve
fchoon hy ten zörgvüldigRe gèzuiverd ware.. 1
§.- 3-
Gelykerwyze in t algemeen de Ichadelyke en gulzig vreetende foorten Van
Ruplèn fpoediger groeien, dan andere, zo bereikt ook de tegenwoordige binnen
korten haare volkomen grootte; hoewel de grootRen niet boven de 2 duimen
lang worden, daar by tamelyk rank blyven, en van vooren tot achteren
even dik zyn. Van dezen zien wy ’er eene in de 1 Fig:. voor ons, van web fïg*. 1
ke wyders nog verfcheiden dingen aan te merken zyn. De Kop is rond, van
vooren wat v lak, en byna zo dik als het lyf. Deszelfs koleur is blaauwachtig-
graauw. Op het voorRe gedeelte Raat een paar langwerpige zwarte vlakken ,
gelyk een paar Oogen , en nevens deze by zommigen, ter zyden, nog een
paar kleine zwarte Rippen. De Hals, door een Oranje-geelen Rreep o f ring
van deri Kop onderfcheiden, is insgelyks blaauwachtig - graauw, en heeft op
ie?
* Dit moet men alleen verdaan van de zuiken, die haare eerde huid, welke zy uit het Ei
1 ter waereld bragten , -reets afgelegd hebben; want van die genen, welken nLuwiyks uit
. het Ei-gekroopen, en vooral niet meer dan i t Linie van een Rhynlandfchen duim lang
zyn, kan zulks met gezegd worden nademaal zy. in die eerde jeugd een iets grooten
- zwarten kop; eene._zwartachtige grondverwe, en bruin ach ti gen rug, benevens lange helder
graauwachtige hairen mede, ter waereld brengen.; al het welke daarentegen aan de voh
walTen niet gevonden wordt. Haare tedere hairtjes zyn eenigzins vochtig, wanneer ze
eeril uit de Eierfchaalen kruipen, maar worden in de lucht wel haad droog, Voorts be.
zit ieder dezer Rupsjes, van haare gebotme af, de eigenfchap om een draad te komen
fptnnen, fchoon ze nog geen voedzel genuttigd hebben; door welk middel zy zich ook
• voor t vallen :van~ een boom-bewaaren, en zagtkens neder kónnen laaten zakken.
E e