Tas.XII. nog alle de vlakken niet, die wy aan onze Rups waar te neemen hebben. Onder
de geele linie o f ftreep flaan ’er nog even zo veel, zo niet meer, als op
den rug. Wy zien ’er op ieder ring, den eerften en laatflen uitgenomen, 5 op
ieder zyde , en dus ] o in alles. Deze v y f vlakjes zyn zodanig gefield, dat ’er
één in ’t midden z y , en vier rondsom in ’t vierkant, flaan. Doch de eerfle en
laatfte Ring zyn , als gezegd is , daar van uitgezonderd, dewyl ’er op deze
gemeenlyk maar 2 o f 3 gezien worden. Tuflchen de gemelde 5 ordenlyke zyde
vlakjes ziet men aan eenigen dezer Rupfen nog verfcheiden zeer kleine
zwarte flipjes, waar mede ook dikwyls de Buikpooten befprenkeld zyn. Alle
de Pooten, zo wel de fpitze als de flompe, zyn helder - graauw van koleur.
§• 3-
De verandering dezer Rupfe gefchiedt onder de aarde. Als de tyd daar toe
nadert, dan kruipt ze allengskens van de takjes nederwaarts naar de wortel.
Vindt ze de aarde aldaar bekwaam om ’er een verwulfzel in te vervaardigen ,
zo gaat ze niet verre van haar voorig'verblyf, maar wroet recht nederwaarts
in den grond. Haare legerftede voltooid en in een behoorlyken Raat zynde ,
begeeft ze zich daarin ter rulle. N a s o f 6 dagen begint ze op nieuw in be-
weeging te geraaken , om zich van haare Rupfèn-huid te ontdoen ; dewyl ze
r-eets eenige dagen te vooren onder dezelve de gedaante eener Poppe heeft aan-
Ttg. 3• genomen, waar mede zy dan te voorfchyn komt. De 3 d* Fig. is een natuur-
lyk af beeldzel dezer Poppe. Zy is in gedaante iets verfchillende van andere
reets befchreeven Poppen dezer Gaffe. Want daar de andere, en zelfs de
meefle Poppen der Nacht-Vlinders, voor aan den kop het dikfte en daar by
rond toegeflompt z yn , is de tegenwoordige aldaar byna even zo dun en rank
als van achteren; en ze heeft van boven een klein bultje of knopje, ’t welk tot.
een onbedriegelyk Kenteken kan verflrekken.. De koleur dezer Poppe is rood-
achtig - bruin; hoewel het Voorlyf, en inzonderheid de plaats der Vleugel-
fcheeden , iets helderer zy dan het Achterlyf. Aan het einde van het laatfle
lid zit een klein fpits uitfteekzel, het welk, gelyk meermaals gezegd is , der Poppe
moet dienen ter omkeeringe.
§• 4-
Vermits de verandering onzer Rupfe in eene Pop eerft in den laaten Herffl
gefchiedt, is ’t ligt na te gaan, dat de laatfle, geduurende den Winter,onder
de aarde moet blyven; want als de Vlinders nog in den zelfden Herffl uitkwamen,
zouden zy niet alleen weinig Bloemen meer tot hun voedzel vinden, maar
ook zouden hunne Eieren onfeilbaar bedorven worden. Dit laatfte zal miffchien
menig een gantfch opbegrypelyk voorkomen; nademaal men immers met veele
andere foorten van Rupfen jaarlyks ondervindt, o f dat de Eieren, waar uitzy
voortkomen, den gantfchen Winter door in de open lucht, by regen, fneeuw
en koude, onbefchadigd blyyen; o f , dat de Jongen, in den laaten Herflt uitkoköfnende,
onder «ene geringe bedekking, hun keven behouden; waar van in Tab.xii.
de voorige bladen genoegzaame voorbeelden aangehaald z y n : maar met de tegenwoordige
foort van Rupfen is het heel anders gelegen. De Ridderfpoor,
het eenige Kruid, waar aan zy zich ophoudt, en waar van zy leeft, is geen
gewas, dat den Winter overblyft;’t wordt omtrent den Herfftt met hetKoorn,
waar onder het groeide , afgemaaid; o f ’t is in de Tuinen verwelkt of uitge-
trooid. Dus zouden de Vlinders, zo ze nog in den Herffl gebóoren wierdén ,
en zich vermengden, als het eerfle werk, dat zy verrichten, hunne Eieren
■ niet konnen leggen aan dat-Kruid, waar aan de jonge Rupfen, zo dra zy ter
waereld komen , haar voedzel moeten vinden; Bygevolg zou het gantfch ge-
•Pacht, door gebrek van voedzel, verlooren gaan. Hier uit zien wy duidelyk,
waarom-Gods volmaakt wyze Voorzienigheid het doorgaande zodanig geordend
hebbe, dat alle die foorten van Rupfen, die van gewaffen leeven, welke jaarlyks
te niet gaan, en die gewoonlyk in den laaten Herffl in Poppen veranderen
, den gantfchen Winter Over onveranderd blyven; en dat derzelver Vlinders
eerft in ’t volgende jaar, wanneer naamlyk de Planten reets weder uit de
aarde voortgefpröoten z yn , uitkömen; op dat ieder foort haare Eieren aan
zodanige Gewaffen leggen konne, welke de Natuur der Rupfen vereifcht. Daar
en tegen zien wy een even zo duidelyk blyk van Gods alovertreffende Wys-
heid daar in>, dat allen die gedachten, waar van o f de Eieren, o f de jonge Rup.
fen zelfs , overwinteren moeten , louter Boom- o f Struikfgewaffen tot haar ver-
■ blyf aangeweézen z yn , welken Zomer en Winter door blyven liaan; en die ,
fchoon zy in den Herffl hun loof verliezen, echter in ’t Voorjaar weder uit»
fpruiten; en den Rupfen, zo dra zy uit de Eieren, o f uit de hoeken, waar in
■ zy,-geduurende den Wihter, verborgen hebben gezeten, te voorfchyn komen,
het benoodigde voedzel verfchaffen. De kortheid, die wy bevlytigen, gedoogt
geen breeder uitweiding over dit onderwerp, derhalve zullen wy onze Pop ,
die wy onder de aarde gelaaten hebben, weder opzoeken; en den fchoonen
Vlinder, die ’er uit voorkomt, een gedeelte onzer volgende befchouwingetoe-
wyën.
§• 5-
Dit derlyk Vogeltje verlaat zyn graf, zo dra de warmte der Zonneflraalen
het Aardryk genoegzaam doorgedrongen, en den daar onder verborgen Schepzelen
haare werking medegedeeld heeft. Naar maate nu dat zulks, het eene
jaar vroeger, en ’t andere jaar laater, gefchiedt, Iaat ook onze Vlinder zich of
in Maï, o f eerft in Juny, op den boven grond vinden. Ik behoeve my met
zyne geboorte, wasdom, vermenging, en wat ’er meer tot zyne levensbefchry-
ving behoort, niet op te houden; nademaal alle deze dingen, waar omtrent
ik by dezen Vlinder niets buitengemeens vinde aan te merken, reets ten overvloede
uit de voorige befc'hryvingen bekend zyn. , Dus zal het overige myner
verhandelinge aïleenlyk in het opgeeven zyner Kentekenen beftaan. Hier omtrent
moet ik vooraf zeggen, dat ik by den tegenwoordigen Vlinder, onder
beiderleie gedachten, buiten de verfchillende dikte van ’t Achterlyf, waar inde
I i 2 Wyf