Tabyn.men van haar ly f , eene fnelle beweeging te maaken, en vervolgens een tydlang,
zonder eenige beweeging, gekromd te blyven zitten. Z y laat zich weinig
zien ; maar wordt doorgaans op laage plaatzen, op de aarde, en zömwy-
len ook op de Koornvelden befpeurd, alwaar zy het eerft haare gewoone fpy.
ze vindt; welke beftaat in de groene bladeren van de witte roozenverwige
Winde; maarniet, gelyk Mejuffr. Merian voorgeeft, in derzelver wortelen.
Met deze bladeren hebbe ik ze een tydlang gelukkig onderhouden; en de Wyf.
jes - Vlinder, die uit deze Rups gebooren wordt, legt ’er doorgaans in ’t Voor.
jaar zyne Eieren enkelvoudig aan; waarom het ook wel gebeurt, dat men deze
foort van Rupfen ontdekt aan de groote witte Winde, ( Convolvulus major
albus, Cafp. Baub. pin.) die men in de Tobben o f Potten plant, en voor de
Venfters laat groeien: ja zelfs Helle ik v aft, dat de Rups, waar van in het
Commercio Litterario A°. 1733. Hebd. XL. pag. 316. gewag gemaakt wordt, gee-
ne andere is dan deze, daar wy hier van lpreeken.
§• 5-
Nademaal deze Rups, als gezegd is , zich weinig laat zien, te minder daar
ze zich liever, als haar de honger niet dryft, in de aarde verbergt, inzonderheid
, als die omtrent de plaats van haar verblyf niet al te vaft is , vermits zy
zo wel de Zonneftraalen als haare vyanden zoekt te ontduiken; zo is het zeer
moeilyk dezelve te vinden. Doch na dat ik ze had leeren kennen, hebbe ik
ook het Kenteken, dat haare tegenwoordigheid verraadt, ontdekt: dit zyn haare
Excrement a , of haar Drek, die vry groot en van eene byzonderë gedaante is.
jS». 3. Ik hebbe ook daarom dien afgang in de 3de Fig. afgebeeld. Dezelve fchynt
door eene ingekorven of geribde pyp geperft te z yn ; en heeft eene gedaante,
als of hyuit ronde in de lengte te zamen gevoegde ftaafjes beftond. Nog frifch
zynde, is hy groenachtig-bruin van koleur, maar gedroogd zynde, wordt hy
veel donkerer o f zwart-bruin. Wanneer ik zegge, dat de Maag- o f Endeldarm
zodanig geftèld z y , dat dezelve die gedaante aan dezen Drek geeve , zal
my waarfchynlyk geen menfch daar in tegenfpreeken; maar iemand, die be-
wuft i s , dat byna alle Rupfen van deze Cïaffe een niet veel anders gevormden
Drek van zich geeven, zou konnen denken, dat men derhalve uit het gewaar
worden daar van niet terftond kan vaftftellen, dat iuift deze, en geene andere
Rups, daar omtrent haar verblyf hebbe; doch in dit geval behoeve men alleen
acht te geeven op de grootte van den Drek, en het daar omtrent ftaande gewoone
voedzel der Rupfe, dat menigmaal kan dienen tot een wegwyzer, om
dezelve te vinden.
' t 6.
Wanneer men deze Rups, volwaffen zynde, nog een tydlang gevoed heeft,
en zy het voeder begint te laaten liggen, mag men vaftftellen, dat de tyd haa-
rer veranderinge naby is ; te meer wanneer zy zich fterk zuivert, en men haa-
ren afgang meer vloeibaar dan droog bevindt. Op dat nu haare verandering
niet
167
niet Verhinderd worde, moet men ze in eene Doos, o f Pot doen', die gevuld T ab.VII.
is met niet al te drooge en ooi?'niet al te vochtige aarde: en men zal wel dra
zien dat zy ’er zich in verbergt, na dat zy een ruim verwulfzel in die aarde
gemaakt heeft. In dit verwulfzel moet men haar ten minften 8 dagen onge-
ftoörd laaten liggen; dewyl men anders groot gevaar loopt van de Pop te verliezen,
o f een wanftaltigeh Vlinder te krygen, gelyk de ondervinding my geleerd
heeft. Want als men in ’t begin te dikwyls na dezelve ziet, zo kan ’t
niet anders zyn , of men geeft der lucht eenen vryen toegang, die der Poppen
zeer fchadelyk is ; en fchoon zy ’er geen nadeel door ontvinge , veroorzaakt
nochtans de opening van ’t verwulfzel, het welk de Rups ter haarer beveiliginge
toebereid heeft, dat het zelve oneffen wordt, o f dat ’er Zand of Aarde invalt;
waar door de weeke en tedere Pop eene ongelyke ligging krygt, en de deelen
des Vlinders niet alleen in den wasdom verhinderd, maar ook wanftaltig worden.
Hier by komt nog dat het fto f, indien de aarde wat te droog geworden
is , op de Luchtgaten der Poppe valt en dezelven verftopt; ’t welk veroorzaa-
ken- kan dat ze verflikken en fterven moet.
§• 7-
De 4 de Fig. vertoont ons de Pop , naauwkeurig afgebeeld. In de eerfte fig-4-
twee dagen ziet zy ’er groenachtig u it; vervolgens wordt z e , voornaamlyk aan
’t achterlyf, allengskens bruiner; hoewel de Vleugelfcheeden en de Kop nog
een dag langer groen blyven : doch eindelyk wordt ze in ’t geheel fchoon blinkend
Caftanje-bruin, gelyk onze Figuur dezelve, op den rug liggende, vertoont.
Het byzonderfte aan deze Pop is de Zuiger of Slurp, die byna de gedaante
heeft van het Oor van een P o t; en onder de veelvuldige Poppen van
ons geweft is ’er my nog geene te vooren gekomen, die met een zo fterken
en grooten Zuiger voorzien was. My ftaat wel voor, onder de afgebeelde Su-
rinaamfche Infetlen van Mejuffrouw Merian , diergelyke gezien te hebben;
maar hier te Lande is zulks inderdaad iets zeldzaams. De bolswyze hoogtens,
die ter wederzyde van den Zuiger zitten, vertoonen de oogen, die nog verborgen
zyn onder het Poppevlies, door het welke ook de K o p , de Sprieten,
Pooten en Vleugelfcheeden van den Vlinder duidelyk belpeurd konnen worden.
Op de ondervlakte van ’t Achterlyf, die in onze Fig. boven lig t, ziet men eene
naar de lengte uitloopende goot, welke veroorzaakt wordt door de inbui-
ging op het midden vanfteder Ring; over ’t algemeen is dit geheele Achterlyl
meer breed, dan rond. Wyders vallen ook de Spiegelpunten, o f Luchtgaten, duidelyk
te bemerken; en aan het achterfte en kleinfte lid ziet men een Staartpuntje,
dat niet zeer lang, maar hard en ftyf is. Voorts, indien deze Pop gezond is ,
maakt z e , op de minfte aanraaking, eene zeer fterke beweeging.
§. 8.
Mejuffr. Merian verhaalt, dat ze in’t laatft van July eene van deze Rupfen
in