TiiW. bloote Rups 8 a 12 , ja zomwyleh 14 dagen lang liggen; ze kruipt middetërwyl
allengskens korter ineen; neemt in de dikte toe het geen zy in de lengte verheft,
en wordt daar by hoe langer hoe kraehtloozer. De” voornaamfte oorzaak
, waarom diergelyke Rupfen zich een zo zagt leger bereiden, is deze; dat
de Pop in ’t begin der veranderinge zeer week en teder is. Want ik hebbe
waargenomen, dat zodanige Poppen, byaldien ze in dien tyd op een harden en
oneffen grond, o f maar in ’t zand liggen, terftond daar van befchadigd worden
, en naaden of rimpels in de weeke huid krygen, die ook met de huid verharden
; waar op altoos de Vlinder of wanftaltig te voorfchyn komt, o f ’t met
den dood bekoopen moet. Men kan een vermaakelyk tydverdryf hebben, wanneer
men deze Rupfen befchouwt, terwyl ze aan haar fpinzel arbeiden. Want
als men, wanneer het buitenfte groote fpinzel vaardig is , het zelve hier o f daar
een weinig aan ftukken breekt, is de Rups ’er ftraks by om het gat weder te
floppen; zy getrooft zich ook by aanhoudendheid de moeite, van zulks te
doen, zo menigmaalen als men ’er haar toe noodzaakt, door het weder te bree-
Jcen; nademaal zy zo wel tegen de koude en regen, als voor de Sluipwespen
beveiligd tracht te weezen. Doch als men ’er de Rups te veel mede afmat,
wordt ze ten laatfte krachtloos; het welk haar of in de verandering ophoudt,
o f ’er geheel onbekwaam toe maakt. lie t binnenfte fpinzel hebbe ik altoos ,
wanneer ik het zelve opende, vochtig bevonden, als o f ’er een zagte Douw in
gevallen ware; alhoewel ik nog met gene zekerheid konne zeggen, o f ’er deze
vochtigheid van de buiten - lucht indringe, dan o f het veeleer eene uitwafe»
ming van het ly f der Rupfe zy ? het laatfte komt my echter het waarfchynlyk-
fte voor; nademaal ik op de Rups zelve eenige kleine dropjes gezien hebbe.
7-
Na dat onze Rups den moeilyken arbeid van ’t infpinnen voleindigd heeft,
blyft ze een tydlang ftil liggen; terwyl ze reets onder de Rupfen - huid de ge-
ftalte eener Poppe aanneemt; welke ook, de huid opengebarften en door veel-
erhandë béweeging'en afgeftrookt zynde, terftond zichtbaar wordt. Aanvang-
kelyk ziet ’er deze Pop helder groenachtig-graanw u i t , maar ze wordt wei
haaft donkerer, en binnen ’t half uur geheel zwart; ook bekomt ze onderwyt
haare behoorlyke hardigheid. Z y is zeer dik van ly f , zelden meer dan een
duim lang, en van achteren met een kort ftaartpuntje voorzien. Deze Popis
veel ftyver en min beweegelyker dan andere; en haare zwarte koleur verkrygt
éjg. 3. nooit een helderen glans; gelyk dit alles in de 3 d* Fig. natuurlyk te zien is.
Men befpeurt ook, dat ze aan haar fpinzel eenigzins.vaft zit; het welk waar-
fchynlyk daar uit ontftaat, dat de vochtigheid begint op te droogen, zo dra
de Rups veranderd is. Zodanig eene Pop nu blyft doorgaans by de 4 weeken
in haar fpinzel beflooten, eer de Vlinder zyne volkomenheid hebbe, en ’er uit
breeke; doch die tyd omtrent daar zynde, zo ziet men wel een dag te vooren
de koleuren der Bovenvleugelen door het Poppevlies heen; dit echter is dezen
niet
ï8p
niet byzonder eigen; men kan zulks by alle Dag- en Nacht ■ Vlinders, zo men Tab. I.
’er acht op geeft, waarneemen.
§ 8-
De nieuwe Vlinder nn uit zyn Poppevlies gekroopen zynde, moet nog eerft
door twee wanden heen breeken, eer hy de vrye lucht genieten konne; ik mee-
ne het dubbele fpinzel, dat hy doorwerken moet, om ’er uit te komen. Hier
op klimt hy in de hoogte, en zet zich in die geftalte, waar in alle Nacht- en *
Dag - Vlinders zo lang bly ven, tot dat ze bekwaam zyn om te vliegen; dat is , met
te zamen gevoegde en nederwaarts hangende vleugelen; eindelyk, ter zyner
zuiveringe eenige druppels bruin vocht hebbende laaten vallen , erlangt h y , binnen
15 of 20 minuten, van zyne komft uit het Poppevlies a f gerekend, zyne
laatfte volmaaktheid. Hy waagt nochtans zyne eerfte vlucht door de lucht niet,
zonder dat hy eenige reizen zyne Vleugelen al zittende uitfpreidt; even o f hy
het vliegen, als eene hem ongewoon zynde verrichting , voorzichtiger wyze
vooraf beproeven wilde; by deze gelegenheid wordt men de fchoone en anders
bedekte Ondervleugelen gewaar, gelyk dezelve» zich in de 4 dc Fig. vertoonen. Fg. 4;
Wie zou uit zich zelven ooit konnen denken, dat deze prachtige Vlinder eer-
tyds eene affchuwelyke Beeren - Rups geweeft zy? of wie zóu zich verbeelden,
dat uit dien hairigen Worm zodanig een Meefterftuk van een vliegend Infecl
gebooren zou worden, byaldien men ’er door de ondervinding niet zonneklaar
van overtuigd wierde ?
s- ?•
Zo fchoon een Vlinder verdient ongetwyffeld wel, dat wy hem met eene
‘naauwkeuriger befchouwing verwaardigen. Ik zal met deszelfs grootfte deelen
beginnen, en met de kleinfte eindigen. De Bovenvleugel heeft op zyne boven-
zyde eene Oker-bruine grondverwe; die by den een iets donkerer, en byden
anderen iets helderer is. Door dezen bruinen grond loopen eenige geeiachtig-
‘witte, hier en daar gekromde ftreepen, die van eene ongelyke breedte zyn ;
het welk men in de 4 de en 5 de Fig. duidelyker befchouwen kan, dan ik myver- Fig. 4.
meeten zal dezelven te befchryven. Om ’er evenwel zo veel van te zeggen, en j.
als my mogelyk is ; men ziet omtrent den buiten - rand twee zodanige ftreepen ’
die elkander in ’t midden doorkruiffen. Aan den voorften rand ftaat een groo-
te r , en meer naar ’t lid toe een kleiner witte ftreep o f vlak. Wat nader aan |t
ly f loopt een veelvuldig gekromde ftreep dwars door den gantfchen Vleugel ,
en van daar loopt ’er een naar de lengte tot in den naaften reets gemelden
dwarsftreep aan den buiten-rand. Kort aan ’t Lid ziet men nog etlyke fmal- -
Ier ftreepen, zo in de lengte als overdwars. Eindelyk dient ook het kleine
bruine vlakje, dat tuffchen den buiten- en aehterften rand, in den breedften
•witten ftreep ftaat, niet vergeeten te worden*.
§• 10.
* Men zou deze Vleugels gevoegelyk by het Karet van den Schildpad vergelyken, en den
Vlinder deswegen den Schildpad. F/inder konnen noemen;
A a 3