DER N A C H T - V L I N D E R 8fT Tab. X. H T
De fnelheid in ’t kruipen, waar mede de Natuur haar, boven andere Rupfen , Tab. x t
;begaafd heeft, is haar zeer voordeelig; om fpoedig by het frifch voeder, en, als ’er
nog geen groote voorraad voor handen is, in alleryl van den eenen ftruik tot
den anderen te komen, op dat ze geen gebrek mogen lyden. Van de gewas-
fen, welken zy tot fpyze gebruiken , kan ik ’er nog geene met zekerheid aan de
hand geeven, dan de bladeren van de Steekbeziën, die in ’t Voorjaar wel het
derfte uitlpruiten, en by ons (in Duitfchland ) aan de meefte Heggen gevonden
worden. Doch ik hebbe eenige, jaaren na elkander diergelyke Rupfen
t ’huis opgekweekt, en dezelven zomwylen met de bladeren van St. Jans-beziën
gevoerd, als ik geen Steek- o f Kruisbeziën - bladeren by der hand had ;
waar van zy ook, met even zo groote graagte, als van de anderen, gegeeten
hebben; waar uit ik befluite, dat ze van Natuure meer dan eenerlei voedzel
gebruiken, gelyk ze dan ook de Heggen alom doorkruiflen. Dat men nu niet
eigenlyk van deze zo volflrekt, als' wel van anderen, konne zeggen, welkege-
waffen zy al tot fpyze gebruiken, ontflaat grootlyks hier uit, dat ze zich bestendig
aan het onderfte der ftruiken ophouden, en nooit zo verre in de hoogte
komen , dat men ze gereedlyk in ’t oog kryge. Dit veroorzaakt ook , dat
ze den meeften menfchen gantfch onbekend bly ven ; en dat h y , die niet voora
f weet, waar hy ze zoekenmoete, dezelven zeldzaam by geval vindt; fchoon
!er in veele jaaren een groote overvloed van gebooren worde,
I» 3*
• Geduurende den gantichén Winter ondergaan zy geen de minde verandering,
maar komen in ’t Voorjaar met de zelfde huid, waar mede zy zich in
•den vergangen Herfd verborgen hebben, voor den dag. Ik hebbe alreede
gezegd, dat ’er eenige, na de tweede vervelling, rood- en andere geel-hairig
uitzien; waar by echter nog aan te merken daat,-dat dit onderfcheid alleen
van de hairen op den rug verdaan moet worden ; want die met roode hairen
op den rug bezet z y n , hebben aan beide de zyden geele; waar tegen die met
geele rugge hairen op zyde doorgaans met witte hairen voorzien zyn; welk
■ onderfcheid het duidelykde kan gezien worden in de afgezette Figuuren, die
wy nu elk in ’t byzonder befchouwen zullen. T o t hier toe is alleen gefproken
van de onvolwaffen, zo als ’er eene, wat de gedaante aanbelangt, in de i fteFig. t.
■ Fig. zeer natuurlyk is afgebeeld; maar dewyl ’er, de koleuren betreffende ,
tweeërleie foorten z y n , en dit onderfcheid door het afzetten in eene enkele
■ Fig. niet uit te drukken is , moete ik my ten dien einde op de beide andere Figuuren
beroepen.
§• 4-
; Na dat dan eindelyk onze Rups ten derden- en laatffenmaale haare oude
huid afgelegd,en onder de laatfte nieuwe haare volkomen grootte bereikt heeft,
as z y , uitgeftrekt zynde, omtrent 2 duimen lang, en daar by middelmaatig
dik. De 2 de Fig. vertoont ’er ons eene van die foort , by welke de hairen op Fig. 2,
- Gg .3 den