I
5» E E R S T E C L A S S E
TiB. X. men kan, waarom dit o f dat ding een naatn draagt, gantfch ftrydig met zyne
Eigenfchappen ? Dat men alle Poppen gezamentlyk /lurelias noemt, komt my
al zo ongerymd voor, als wanneer men alle Kevers o f Torren Gouden ■ Torren
wilde noemen, om dat ’er onder het geheele Hoofdgeflacht der Kevers eenige
foorten zyn, die eene goud-koleur hebben. Ondertuflchen, .dewyl het woord
Aurelia eens onder de Liefhebbers en Kenners der Infeclen aangenomen is , en
wy elkander niet tegenftaande dit misbruik verftaan, moet het nu ook zo bly-
ven.
5- i i .
De fchoone en uit de Pop voortkomende Vlinder, waarvan ik boven gezegd
hebbe, dat ik hem jaarlyks hebbe zien vliegen, zal ongetwyffeld by weinigen, die
eene Infeften - verzameling hebben, onbekend z yn , fchoon mogelyk menig een
de Rups tot hier toe nog niet gekend heeft. Ik hebbe de voortreffelyke Te-
keningen van dezen Dag ■ Vogel met onbefchryvelyke moeite en vlyt nagebootft;
zo dat ik , zonder my te beroemen, wel durve zeggen, dat men niet lig t , in
eén der befte Autheuren, eenè zo naauwkeurige en in alle kleinigheden zo wel
getroffen Afbeelding van denzelven zal vinden. Nochtans, hoe veel arbeid
en moeite my de afbeelding van dit Infecf ook gekoft hebbe, is hetzelve my
veel gemaklyker gevallen, dan wanneer men van my zou begeeren, dat ik van
alle de vlakken, trekken, punten en flippen, die ik met de Penceel en ’t Graveer
- yzer nagebootft hebbe, de figuur, grootte, koleur, getal en ligging met
de Pen dermaate befchryven zoude, dat men, zonder behulp van ’t afbeeld,
z e i, een voldoenend begrip van ’t origineel konde maaken. Echter zal ik nog
volgens myne gewoonte, tot hier in acht genomen, het voornaamfte van de
Tekeningen dezes Vlinders melden.
§• 13-
' ^ ;1'c F*?- onzer Tab. vertoont den Vlinder met uitgebreide Vleugelen, z©
dat men derzelver boven zyde zie. De grondverwe is op deze zyde hoog;
geelachtig - rood , o f vuurverwig , echter aan de Achter-Vleugels niet zo
fchoon, als aan de voorften. De buitenfte rand van alle vier de Vleugels is
met een fmallen witten zoom omringd, langs welken, in de voorfte Vleuge-
j ^ e r ' geel boordzel heen loopt, dat door yeele zwarte tanden verdeeld
is. De bovenfte hoek des voorften Vleugels is tot aan ’t midden toe
zwart, en van daar loopt een breede zwarte ftreep tot aan de benedenfte zyde
langs den rand. In dezen zwarten grond liaan eenige, deels grooter, deels
kleiner witte vlakken , omtrent 8 in getal. De grootfte daar onder , het
aaafte naar het lid toeftaande, is van twee zwarte aderen doorfneeden. In
den vuur-verwigen grond ziet men drie zwarte vlakken, onregelmaatig van ft.
m f n onë elyk van grootte. Het lid nevens den geheelen achterften, en een
gedeelte van den voorften rand, is Oker-geel van koleur, en zeer fyn donker,
gefprenkeld. ....... . . . . :i
’ - ‘ §~‘i 3"
P iS -6.
§• Ï3-' T a b
,r De büitenfte rand des Achter - Vleugels is met eene dubbele rei zwarte ruitvormige
vlakken vercierd; op deze volgen vier ronde zwarte vlakjes in een regel
overdwars ftaande. Nader aan het lid vertoont zich een ongelyk breeder
zwarte dwarsflreep; en na dezen nog eene driekantige zwarte vlak. Het lid
en de binnenfte rand zyn hier insgelyks blinkend Oker-geel. Het hoofd, het
voor- en achter-lyf hebben op de bovenfte vlakte, die men in deze geftalte te
zien krygt, eene Oker - bruine koleur, en bleeker zoom. De Baardfpkzen en
Sprieten zyn by dezen, zo als by alle Vlinders dezer ClafTe, gefield.
§• 14-
In de 7. d‘ F ig . zyn de tekeningen en koleuren van de onderfte zyde derVIeu Fig.
gelen te zien, doordien hier de Vlinder met geklapte of opgeheven Vleugels
afgebeeld wordt, gelyk hy in ’t leven gewoon is te zitten. Hier heeft zo wel
de voor--als achter - vleugel aan den buitenften rand een drievoudig boordzel.
Het eerfte is een fmal wit boordzel, in ’t welke, gelyk op de bovenzyde, eenige
zwarte getande vlakken ftaan. Daarop volgt een Oker-geele ftreep, en
na dezen andermaal een witte, in welken laatften, aan den Achter - Vleugel,
<5 a 7 fpoelvormige zwarte .vlakken te zien z y n , die in’ t midden iets m ’tblaau-
we vallen. Deze drie gemelde boordzels zyn door fyne zwarte liniën van elkander
ondericheiden..
§• 15-
Vermits ik nu van den Voor-Vleugel afgeftapt ben, zal ik my thans alleen
met den Achter-Vleugel ophouden. Deszelfs geheele grond is bleek - geelach-
tig - bruin, door ontelbaare geele aderen en liniën, die krom en recht door elkander
loopen, in veele kleine velden verdeeld, en valt hier en daar in’t geelachtige
en graauwe. Kort naar den buitenrand ftaan overdwars eenige Oker-
geele Ringen nevens elkander, van gelyke grootte. De boordzels en ’t binnenfte
dezer ringen zyn zwart, doch in de grootflen daarvan ziet men een
blaauw middelpunt.
§• iö.
■ De uiterfte hoek des Boven-Vleugels is, op de onderfte zyde, helder geel.'
bruin, en insgelyks, zo als op de boven zyde, met witte vlakken, van onder-
fcheiden figuur en grootte, vercierd. Twee dezer vlakken zyn rond, en met
zwarte kringen omgeeven. Aan den bruinen grond grenft eene groote zwarte
Vlak, wier figuur nu z o , dan anders is. De overige grond dezes Vleugels is
van eene roozen koleur, die echter, naar het lid toe, in ’t hoog roode valt.
In dézen grond ziet men drie groote onregeltnaatige zwarte vlakken; aan den'
land des voorften Vleugels ftaan nog drie kleiner zwarte vlakjes in een witten'
ftreep. De koleur van ’t ly f en der baardfpitzen is aan de onderzyde w it; de
pooten zyn geelachtig, de oogen bruin en met witte ringen omzoomd.
H s §. 17.
e