lÓS E E R S T E C L A S S E
Tab. VI. borgen zit. Want gelykerwyze eene Koker, waar in men > by .voorbeeld, eep
glazen Kelk bewaart, niets toebrengt tot de. koleur, die de Kelk heeft, welke
zo wel rood of b.laauw, als groen kan weezen ;even zo min kan de Rupfenhuid
iets toebrengen tot de koleur des Vlinders, die in haar verborgen Js. Ik wil
zeer wel gelooven, dat het geen ik hier zegge, den meeften myner Leezereh
zeer wonderlyk, ja zelfs onmogelyk zal toefchynen; maar dit ongeloof zal ver-
dwynen, en daarentegen de verwondering toeneemen, wanneer ik melde,hoe
men den Vlinder reets in de Rups kan zien. Men heeft ten dien einde alleen-
lyk eene Rups vlytig waar te neemen, tot dat men befpeure., dat ze haafthaa-
re laatfte huid afleggen, en in eene Pop veranderen w il: 'alsdan werpe men de-
ze Rups in dubbel overgehaalden Brandewyn; men laate dezelve daar . in derven
, en eenige-dagen liggen, op dat haare deelen iets verharden; men neeme
haar dan uit den Brandewyn, en men zal met weinig moeite de Rupfenhuid
konnen afzonderen, en’er de Pop uit voortbrengen; die nochtans inderdaad niet
anders is dan een Vlinder, dien het nog aan de behoorlyke fierkte der léde-
maaten ontbreekt. Miflchien zal ik by eene andere gelegenheid hier over wel
eens wydloopiger handelen, laat ons nu voorts by de Vlinders blyven, die in
de 4 ®f en 5 at Fig. naar ’t leeven afgemaaid zyn.
5- 9 -
De Rups was, gelyk boven gezegd is , we, ara in eene Pop veranderd,maar
't leed nog al eenigen tyd eer ik myn hartlyken wenfch van dezen Vlinder te
zien vervuld zage; doch eindelyk, na dat de Pop den geheelen Winter over
gelegen had , vond ik in de Maand May het ledige Poppevlies, en benevens
hetzelve den Gaft, dien het tot hier toe geherbergd had. _ In de 4 de Fig.. zien
wy het Wyfje vliegende, en de 5 de vertoont het Mannetje, zo als het zitten-
Bg. 4- de zyne Vleugelen draagt: doch dewyl de 4 de Fig. ons de gedaante der Vleugelen
wel het beft voor oogen ftelt, zullen wy dezelve ook eerft befchouwen.
De grondverwe fchynt meerendeels graauw te zyn, echter befpeurt men wel
haalt zeer duidelyk, dat ieder deel derzelven zyne byzondere cieraaden hebbe.
De vier fmalle Vleugels zyn aan den buitenrand voorzien met een witten zoom,
en in dezen is altoos ter plaatze, daar ieder ader, welke door den Vleugel
• . loopt, eindigt, een bruin vlakje te vinden. De Voor- of Bovenvleugels heb-
• 0 ben eene lichte, en de Ondervleugels eene donkere, geftippelde en bruin - graauwe
grondverwe. In de Bovenvleugelen ziet men van vooren eene wat helderer
dwars-vlak, en van deze af loopen de aderen geftippeld tot aan den witbe-
zoomden rand; voorts wordt men tuflchen de aderen, byna in ’t midden des
Vleugels drie of vier langwerpige zwarte vlakken gewaar; en eindelyk ontdekt
men nog by het lid eenige ros - bruine Hoofdaderen. De Ondervleugèls
hebben, behalve dat hun grond by den witten rand wat donkerer van koleur
i s , wyders geene byzondere cieraaden.
§. rb.
d e r N A C H T - V L I N D E R S. Tab. VI.
§. 10.
Ï63
Tab. VI.
De Afchgraauwe grondverwe van ’t gantfche ly f, ’t welk achter heel lpits
toeloopt, wordt door de zwarte en witte vlakken, op beide de zyden van ieder
Ring ftaande, merkelyk.verhoogd; en midden over den rug is eene zwarte
linie getoogen. De zyde- deëlen van ’t V o o r ly f, o f de zogenaamde Schouderbladeren
, zyn, gelyk de zyde - deelen des Achterlyfs, zwart en wit ver-
cierd; want men befpeurt niet verre van het lid des Vleugels eerft een zwarten
, en dan een witten fpits toeloopenden ftreep. De K o p , die met den rug
eene gelyke grondverwe heeft, is , boven de glinfterende zwarte Oogen, met
een paar witte Sprieten voorzien; welken van onderen met eene rei korte, bruine
en digt byeen ftaande vezelen bezet zyn. Tuflchen de Sprieten is het hoofd
van onderen ook zwart - b ruin, en daar by heeft deze foort van Vlinders een
tamelyk langen, doch hier te zamengerolden Zuiger.
§- 11.
Het Mannetje, in de 5 de Fig. afgebeeld, was by my veel donkerer van Fig. 5,
grondverwe; doch’of de Wyfjes ook niet zomwylen zodanig eene koleur hebben,
kan ik nog met geen zekerheid zeggen. Behalve de reets aangemerkte
cieraaden, is het Achterlyf van het Mannetje met een ros • bruin en wit ftreep-
je overdwars getekend; ook hebbe ik het achterlyf , dat hier vry dunner is ,
aan ’t uiterfte einde gelpleeten bevonden. De 6 Pooten, die insgelyks graauw
zyn, hebben wyders niets byzonders; en de anders aan het middelfte lid zittende
doorntjes ontbreekqn alleen aan ’t eerfte paar, gelyk by alle Nachtvlinders.
§■ 12.
Welk een fap o f vocht deze Vlinder door zynen Zuiger influrpe, is my onbekend
; maar hy zal vermoedelyk, gelyk alle anderen, op het Honigfap der
Bloemen hcluft z yn , en zich daar van tot zyn voedzel bedienen. Zyne vlucht
is zeer fnel; doch hy doorklieft de lucht zelden anders dan in den avond, by
nacht en omtrent het krieken van den dageraad. De Eieren hebbe ik ook nooit
gezien * ; echter konnen w y , uit hoofde dier voorzichtigheid , die allen Infec-
ten ingefchapen i s , dat ze de Eieren leggen ter plaatze, daar de uitkomende
jonge Rupfen terftond haar voedzel vinden, niet twyffelen, o f z y leggen de-
zelven aan de Pynboomen. Men noemt ze de Dennebooms Pyljleert.
* Van de gedaante en koleur dezer Eieren hebbe ik reets hier voörens in'de Aanmerking op
§• 2. pag. 159. een genoegzaam naricht gegeeVen. Ki e emak b .
X 2 D e