vm dëring hebbe ik niets zonderlings o f buitengemeens waargenomen, weshalve
Fig. 4 my alleen beroepe op de 4 de Fig. en ’t gene van de voorige gezegd is.
§• 4-
fig. $. De Pop bezit alle de weezenlyke Kentekens dezer Eerfte Clafle, gelyk in
de 5 de fig. onzer Tab. beft gezien kan worden. Haare grondyerwe is helder
roodachtig - bruin, doch de yleugelfcKeeden en alle hoeken èn verhaven punten
# donker-zwart-bruin. In plaats van de Oogknopjes, aan andere Poppen te
vinden, ziet men aan de tegenwoordige Hechts een paar verheven dwarsftreep-
jes. Tuflchen de twee reien fpitzen, op den buik ftaan de., ziet men in ’t midden
eene rei zwarte met wit omringde punten o f flippen. Op en omtrent de
plaats van den hals, daar anders by andere Poppen de goüd- koleurigeflippen
ftaan, ziet men aan deze Hechts wit blinkende. Doch de Poppen van deze
foort zyn nu helder, dan donker van koleur.
§ 5-
De fchoonheid des Vlinders, die, na verloop van 14 dagen, uit dit Pop-
pevlies te voorfchyn komt, behoeft niet gepreezen te worden, en valt ons by
den eerften opflag in ’t oog. De genegen Leezer z a l, by de vergelyking van
dit a f beeldzel met een origineel, zo ik hoop, overtuigd worden , dat ik geen
vlyt noch moeite gelpaard hebbe, om dit Vogeltje met zyne cieraaden zogo ed ,
als my mogelyk was , te treffen. De boven zyde der vier Vleugelen , in de
Fig. 6. 6 d* Fig. naauwkeurig afgebeeld, is recht bruin-zwart, en met een ingetanden
buitenrand vercierd. Uit het lid des voorften Vleugels loopen eenige tedere
geele aderen, die omtrent het midden van denzelven tot niet loopen; tuflchen
welke 2 a drie kleine dwarsflreepjes van die zelfde koleur te zien zyn. In ’t
midden van den gemelden Vleugel ftaan twee groote geelachtige witte vlakken,
de eene aan den voor- en de andere aan den achter - kant, en tuflchen beide
een klein wit flipje. Men z ie t, kort aan den buitenften hoek , nog twee derge-
lyke witte flippen , als mede naar den buiten-rand toe vier kromme dwars-
ftreepjes in eene rei naaft elkander, waar van de twee naaft aan den achterhoek
Oranje-geel, en de beide anderen helder geel z y n : tuflchen deze ftaan
zomwylen nog eenige heel tedere witte ftreepjes. In den Achter-Vleugel ziet
men voor eerfteene breede witte dwars-vlak o f ftreep, die van den eenen rand
tot aan den anderen loopt, daar na, niet verre van den buiten - rand , eene ge-
boogen Oranje - geele linie; doch beiden zyn ze met zwarte aderen doorfneeden.
Het Hoofd van dezen Vlinder is met alle de vereifchte deelen, volgens den
aart der Dag - Vlinders, voorzien. Het Voor- en Achter-lyf is op deze boven
zyde in grondverwe met de Vleugelen gelyk, behalve dat het laatfte in zyne
leden met geele reepjes omgeeven is. De Pooten, benevens de onder zyde
van ’t ly f, als ook de hairige baardfpitzen, zyn in ’t geheel van eene bleekgeel
■ bruinachtige koleur.
§. 6 . Ta*:
Viii.
De onder zyde der Vleugelen, in de 7 de Fig. afgebeeld, geeve ik den gene- Fig. 7,'
gen Leezer over tot eene des te vlytiger en naauwkeuriger befchouwing: hoe
milddaadiger en overvloediger de Natuur zich ter vercieringe van dezel ven getoond
heeft; hoe grooter de gelykheid is in de tekeningen van dezen Vogel
met den navolgenden ; hoe minder ik my in ftaat bevinde eene toereikënde,
ordenlyke en yerftandige befchryving daarvan op te ftellen. Ik toone dienvolgens
Hechts het allergeringlte aan, wanneer ik zegge, dat de grond met een
fchoon bruin-rood geverwd, de buitenfte rand met een witten ingetanden
zoom, zwarte vlakken en geele geboogen liniën gevuld, en het overige déél
der Vleugelen met witte flingerende ftreepen, met witte flippen, blaauwe Ipie-
gels, en dwarsliniën, om kort te gaan, met honderderleie cieraaden begaafd
en opgepronkt is ; zo dat het geheel, door eene aardige zamenftelling dier deelen,
een onvergelykelyk prachtig en verrukkelyk aanzien kryge.
Het geheel zw a rte, gehoornde en gezellige D oo rn- R up s je ,
benevens zyne verandering tot in een V l in d e r .
§- 1.
T ) yaldien iemand, zelfs de grootfte Infeften - Kenner, deze op de IX. Tab. Tab. IX.
-D ontworpen Rupfen met de voorgaande voor eenerleie foort hield, het zou
in ’t geheel geen wonder zyn; want zo Ihng als ze Rupfen blyven, o f voordat
ze in Poppen veranderen, is het ongemeen bezwaarlyk dezelven van elkander
te onderfcheiden. Beide foorten worden even groot, gelyk in de tweede Fig. Fig. 2.
duidelyk te zien i s , beide draagen ze doornen op het hoofd ; beide leeven ze
op de gropte Brandnetels; ja zelfs zyn de beide foorten in haare jeugd van eer
nerleie koleur ( zie de 1. Fig. ). Het eenigfte onderfcheid dat zich duidelyk tus- Fig. 1.
fchën dezelven opdoet, is , voor zo veel ik weet:, dat de eerftgemelden, vol-
waflën zynde, van drieërleie foorten , naar de koleur, fchynen te weezen,gelyk
boven gezegd is; daar by de tegenwoordige in tegendeel geen onderfcheid
in de koleuren gevonden wordt, als ze eens yolwaffen, en tot haare volkomen
grootte geraakt zyn. Doch dan blyft ’er nog eene twyffeling over, om dat het
tegenwoordig Rupfen - geflacht van Tab. IX ., in koleur zo gelyk is aan de bovengemelde
Tab. VIII. Fig. 1 ,als ik den bruinen ftreep op zyde uitzondere. D erhalve
is deze ftreep het „eenigfte kenteken, daar men vaft op aan kan, o f wel
het middel , waardoor beide de foorten van elkander onderfcheideh konnen
worden. Al wie nu de eene o f de andere dezer beide foorten van Rupfen opkweekt,
en dit Kenteken niet reets te vooren weet, blyft ook zo lang in onzekerheid
, tot dat de Rups verandert, o f wel tot dat de Vlinder gebooren
G 2 wordt.