v o o r r e d e v ah - d m
leerden lieten tellen: maar. ik befpeurde wel ha alt, dat ik zulke Ge-*
leerden voorhad , die meer op de vermeerdering hunner Inkomllen,
dan op andere Inzichten, doelden, en dat ik my derhalve aan hunne
befpotting weinig kreunen moeit. Doch dewyl myn voorneemen hun
inzonderheid deswegen verwerpelyk heeft toegefcheenen , om dat z e ’er
de nuttigheid niet van konden befpeuren; en vermits ook-anderen van
gedachten geweell zyn , dat de Onderzoeking der Infeólen een zon*
dig tydverdryf is ; zo zal het niet ongevoegelyk weezen, by deze gelegenheid
het tegendeel daar van aan te toonen , met de uit het
Franfch vertaalde woorden van den beroemden Heer van Reaumur,
welke, in de Inleiding van het eerlte Deel zyner Memoires pour fer-
vir a rilifloire. des In/ettes , van pagi 4. tot pag. 10. gevonden worden
, en die my zo voortreffelyk voorkomen, dat ik oordeele, dat:
deze zaak niet beter konne voorgedraagen worden.
„Me n vindt Menfchen ,. die alle Onderzoekingen, welken in dit
,, gedeelte der Natuurlyke Hiftorie gedaan worden , voor onnut hou*
„ den,, en dezelve zonder onderfcheid voor een diets waardig tyd-
„ verdryf uitkryten. Nu fta ik gaerne t oedat men ze voor een.'
„ tydverdryf houde, dat i s , voor zodanige Onderzoekingen, die, in-
„ plaats van lallig te weezen, het Verlland des genen , die ’er me-
„ de bezig is, op eene aangenaame wyze verluftigen: doch haare uit-
,, werking ilrekt zich nog verder uit; nademaal zy noodwendiger wy-
„ ze. in. den Onderzoeker eene hoogachting voor den Werkmeefter
„ van zo veele Wonderen te wegen brengen. Zouden wy ons fchaa-
„ men zodanige Waarneemingea en Onderzoekingen onder onze be-
,, zigheden te rekenen, die zulke Werken ten onderwerpe hebben,
,, waarin het Allerhoogfte W e zen , naar ’t ons toefchynt, tot zyne
„ eigen vergenoeging, zo veele en menigerleie wonderen heeft willen
, , vereenigen? De- NatuurlykeHiftorie is de Hiftorie zyner Werken,
„ . en ’er zyn geene, voor elk zo begrypelyke, bewyzen van zyn Be*
„ Haan, dan die dezelve ons aan de hand geeft. Veele Schryvers,
„ die ons veelerleie dingen in de Waereld zodanig hebben leeren be*
„ fchouwen, dat men ze noodwendig voor Werken eener oneindige
„ Macht en Wysheid moet erkennen, fchynen te wenfchen, dat de;
,, Waarneemingen nopens de Infeólen zich vermeerderen mogen ; na-
,, demaal ook met dezelven te gelyk de bewyzen van het Beftaan der,
„ Godheid vermeerderd worden.
Ook.
g< C Hf R Y V' E Ki
Ook de zodanigen, die alleenlyk hoogfchatters zyn van c geen het
onkundig Volk voor waare goederen houde, moeiten de Onderzoekin-
1 gen der Infeólen niet eens aanmerken als eene onnutte bezigheid; na-
’ ’ demaal dezelven ons gelegenheid konnen geeven ter vermeerderinge dc-
’ zer Goederen. Byaldien men nimmer acht gegeeven had op de Kup-
fen, zouden dan de zulken wel ontdekt zyn geworden , waar van wy
ons niet alleen tot pracht, maar ook ter vervullinge onzer behoelngne*
den zo wel weeten te bedienen ? Zou men wel geloofd hebben, dat
” de werking van eene enkele foort van Infeólen een voorwerp van een
! ’ der voornaamfte deelen van onzen Handel kon worden? Dat dezelve
„ zo veele Konftenaars en Manufaótuuren zou bezig houden? HetWalcli
en de Honig verfchaffen ons inderdaad niet weinig nut. Hebben de
„ zulken dan geene voordeelige bezigheid ondernomen , die, den yver-
„ der Byen in ’t Woud befchouwende, bedacht geweell zyn , om zulke
„ Diertjes tam te maaken, en dezelven in de Tuinen, o f omtrent de hui-
zen te brengen ; om hunne vermeerdering te bevorderen, en van de
,, vrachten hunnes arbeids nut te trekken? Komt de Lak , waar van wy
„ ons- by het Zegel - Wafch en tot de Vernilfen zo wel weeten te bedie-
den,, en daar men voor het Corduaanse ne roode Verf van maakt, niet
„ van eene foort van vliegende Mieren ? De zorg, die men in ’t Koningryfc
, Pegu- aanwendt, met ontelbaare kleine Staafjes in den grond te fteeken r
,* waaraan deze Diertjes zich gaerne ophouden, en hunne harftachtige.
Gom vaftkleeven, is de oorzaak, dat men dezelve gemaklyk en in eene
„ groote menigte verzamelen kan. De Ouden maakten hunne Purperver-
,, we van eene kleine Moffel: en fchoon men ten tyde van Pliniusvoor-
„ gave , dat zulks door een Hond ontdekt was , die zodanig eene Moffel-
,, opgegeeten, en zyne ooren met die fchoone koleur beverwd had 4
„ waren ’ér echter naauwkeurige Waarneemers noodig, welken de Zee-
,, Hak, waar van ze voortkwam, met opmerking onderzochten, om het-
,,. kleine verblyf te ontdekken, waar in het fap, dat tot deze verwe ver—
„ eifcht wordt , verborgen zit. Het is niet waarfchynlyk, dat de Ouden-
), fchooner en fchitterender roode koleur aan hunne ftoffe willen te gee-
,, ven, dan wy tegenwoordig aan onze Lakens en Zyden Stoffen weeterv
„ te doen; ja zelf het is eer te gelooven , dat wy zeer Ichoone koleuren
„ hebben, die zy niet hadden. Alle deze fchoone roode koleuren maaketi-
,, wy intuffehen van Infeólen, waar van zy zich niet willen te bedienen*.
„ Het is nu zonneklaar beweezen», dat de Cochenille■ , welker veelvu1*
* 3. 55 dig: